FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   316   317   318   319   320   321   322   323   324   325   326   327   328   329   330   331   332   333   334   335   336   337   338   339   340  
341   342   343   344   345   346   347   348   349   350   351   352   353   354   355   356   357   358   359   360   361   362   363   364   365   >>   >|  
ds te veel: gij zult mij verbranden. Ik ben geen tooveraar: waarom plaatst gij mij bij het vuur? Mijn voeten bloeden ten gevolge van de brandwonden. Ik zal niets zeggen. Waarom nu nog dichter? Zij bloeden, zeg ik u, zij bloeden; die schoenen zijn van gloeiend ijzer gemaakt! Mijn goud? welnu, mijn eenige vriend op deze wereld is ... trek mij weg van het vuur; het is in mijnen kelder te Ramskapelle, in eene doos ... laat mij gaan; genade, ontferming, heeren rechters; vermaledijde hangman, neem de keersen weg.... Hij brandt mij nog meerder ... het ligt in eene doos met dubbelen bodem en is gewikkeld in een wollen deken, opdat het niet rammelen zou, als men de doos schudt; nu heb ik alles gezegd, breng mij weg van het vuur! Als hij van voor het vuur werd geschoven, lachte hij valschelijk. De baljuw vroeg hem waarom hij lachte. --Van genoegen, omdat ik verlost ben, antwoordde hij. De baljuw zeide tot hem: --Vroeg niemand u ooit om uw wafelijzer met wreede tanden te zien? De vischverkooper antwoordde: --Men zag, dat het een wafelijzer was, teenemaal gelijk aan de anderen, behalve dat er gaten in waren, in dewelke ik's nachts de ijzeren tanden vastschroefde; met den dageraad nam ik ze er uit; de boeren verkozen mijne wafelen boven die van de andere kooplieden en hieten ze "wafelen met Brabantsche knoopen", ter oorzake van de ledige holten,--waarin de tanden geschroefd werden,--en dewelke kleine halfronden, die op knoopen geleken, op de wafelen maakten. Maar de baljuw vervolgde. --Wanneer beet gij de arme slachtofferen? 's Nachts, en ook 's daags. 's Daags dwaalde ik langs het duin en de groote wegen, met mijn wafelijzer steeds op den loer, maar voornamelijk 's Zaterdags, de groote merktdag te Brugge. Zag ik een boer voorbijkomen met een droevig gezicht, dan liet ik hem gaan, want ik dacht, dat zijne droefgeestigheid te wijten was aan den staat zijner beurze; doch ik bleef aanstappen naast dengene, die wel te moede scheen; en als hij er zich het minst aan verwachtte, beet ik hem in den nek, na hetwelk ik zijne beugeltasch nam. En niet alleenlijk in het duin liep ik, maar langs alle wegen en paden van 't platteland. Toen sprak de baljuw: --Heb berouw en bid God. Maar godslasterlijk antwoordde de vischverkooper: --'t Is de Heer God, die wilde dat ik was wat ik ben: ik deed alles ondanks mij zelven, beroerd door den wil der Natuur. Boosaardige tijgeren, die mij onrechtveerdig wilt straffen! Maar ver
PREV.   NEXT  
|<   316   317   318   319   320   321   322   323   324   325   326   327   328   329   330   331   332   333   334   335   336   337   338   339   340  
341   342   343   344   345   346   347   348   349   350   351   352   353   354   355   356   357   358   359   360   361   362   363   364   365   >>   >|  



Top keywords:
baljuw
 

tanden

 
antwoordde
 

wafelijzer

 

wafelen

 

bloeden

 
lachte
 

dewelke

 
knoopen
 
vischverkooper

groote

 

waarom

 

slachtofferen

 

Nachts

 

beroerd

 
voornamelijk
 

Zaterdags

 

steeds

 

dwaalde

 

zelven


ondanks

 

Wanneer

 
ledige
 

holten

 
waarin
 

oorzake

 
hieten
 

Brabantsche

 

straffen

 
geschroefd

werden
 

tijgeren

 

Boosaardige

 

vervolgde

 

Natuur

 

maakten

 

geleken

 

kleine

 

halfronden

 

onrechtveerdig


Brugge

 

verwachtte

 

scheen

 
aanstappen
 
dengene
 

hetwelk

 

beugeltasch

 

alleenlijk

 

berouw

 
droevig