FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   315   316   317   318   319   320   321   322   323   324   325   326   327   328   329   330   331   332   333   334   335   336   337   338   339  
340   341   342   343   344   345   346   347   348   349   350   351   352   353   354   355   356   357   358   359   360   361   362   363   364   >>   >|  
ichaamsoefeningen,--aanzag een iegelijk mij voor eenen onnoozele, en werd ik dikwijls geslagen. Knapen, noch meidekens hadden medelijden met mij. Jongeling geworden, wilde geenerlei meideken weten van mij, zelfs niet mits betaling. Toen vatte ik wrok en haat op tegen een iegelijk wezen, dat komt van de vrouw. Daarom kloeg ik Klaas aan, dien een ieder beminde. En ik beminde alleenlijk Munt, die mijn witte of goudgele gezelline was; met Klaas te doen sterven, vond ik profijt en plezier. Nadien moest ik, meer nog dan vroeger, leven als een wolf, en ik droomde van te bijten. Op reize door Brabant, zag ik er de wafelijzers van dat land en zei ik bij mij zelven, dat een dergelijk ijzer mij zou kunnen dienen als een ijzeren muil. Ha! had ik u bij den kraag, gij allen, boosaardige tijgers, die genoegen schept in de folteringen eens grijsaards! Ik zou u bijten met nog meerder genoegen dan den soldaat en het meideken. Want, als ik heur op het zand, in de zonne zoo liefelijk zag slapen met het zakje geld in de handen, maakten liefde en medelijden zich meester van mij; doch daar ik te oud ben en het kind niet kon nemen, beet ik het met de ijzeren tanden. De baljuw vroeg hem waar hij woonde; de vischverkooper antwoordde: --Te Ramskapelle; van daar ga ik naar Blankenberge, naar Heist, ja zelfs naar Knokke. Op Zon- en kermisdagen bak ik, met dat ijzer, wafelen naar de wijs van die van Brabant. Het was altijd zuiver en goed gesmeerd. En in al de dorpen werd die nieuwigheid uit vreemde gewesten zeer goed onthaald. En als het u belieft nog meerder te weten, en hoe het komt, dat niemand mij kon herkennen, zal ik u zeggen, dat ik mijn aangezicht wit en mijne haren ros verfde. Wat de wolfshuid betreft, dewelke gij mij toont met uw wreeden, ondervragenden vinger, die komt van twee wolven, die ik gedood heb in de bosschen van Raveschoot en Maldegem. Ik had de vellen maar aaneen te naaien om er mij mede te bedekken. Ik verborg ze in eene kist in het duin van Heist; daar ook zijn de kleederen, gestolen door mij, om ze later te verkoopen bij een goede gelegenheid. --Trek hem van voor het vuur weg, sprak de baljuw. De beul gehoorzaamde. --Waar is uw goud? vroeg nog de baljuw. --De koning zal het niet weten, antwoordde de vischverkooper. --Brand hem van dichtbij met de vlammende keersen, sprak de baljuw. Breng hem dichter bij het vuur. De hangman gehoorzaamde en de vischverkooper schreeuwde: --Ik zal niets belijden. Ik sprak ree
PREV.   NEXT  
|<   315   316   317   318   319   320   321   322   323   324   325   326   327   328   329   330   331   332   333   334   335   336   337   338   339  
340   341   342   343   344   345   346   347   348   349   350   351   352   353   354   355   356   357   358   359   360   361   362   363   364   >>   >|  



Top keywords:
baljuw
 

vischverkooper

 
meerder
 

beminde

 

Brabant

 

iegelijk

 
gehoorzaamde
 

bijten

 
antwoordde
 
meideken

genoegen

 

medelijden

 

ijzeren

 

schreeuwde

 

zeggen

 
aangezicht
 

wafelen

 

altijd

 

kermisdagen

 

belijden


Blankenberge

 

Knokke

 
zuiver
 

gesmeerd

 
onthaald
 

belieft

 
niemand
 

gewesten

 

vreemde

 
verfde

dorpen
 

nieuwigheid

 

herkennen

 

vinger

 

kleederen

 

gestolen

 

vlammende

 

keersen

 

verborg

 

verkoopen


dichtbij

 

gelegenheid

 

bedekken

 
ondervragenden
 
koning
 

wolven

 

hangman

 

wreeden

 

wolfshuid

 
betreft