ezien.
--Neen, niemand, riep Tonia. In 't vuur, met den beul! Alvorens te
sterven, wil hij nog een onschuldig slachtoffer maken; in 't vuur,
hij betale! Hij heeft gelogen! Belijd niet, Uilenspiegel, al mocht
het nog waar zijn. Er zijn geene getuigen. Hij betale met zacht vuur,
met gloeiende tangen!
--Bedreeft gij den moord? vroeg de baljuw tot Uilenspiegel.
Uilenspiegel antwoordde:
--Den aanklager, den moordenaar van Klaas, mijn vader, smeet ik in
't water. De assche klopte op mijn hert.
--Hij bekent, sprak de vischverkooper; hij zal insgelijks sterven? Waar
is de galg, dat ik ze zie? Waar is de beul met het zweerd der
justitie? De doodklok klept ook voor u, nietdeug, moordenaar van een
armen grijsaard.
Uilenspiegel sprak:
--Ik smeet u in 't water om u te dooden: de assche van mijn vader
klopt op mijn hert.
En in het volk spraken de vrouwen:
--Waarom het stuk bekend, Uilenspiegel? Niemand heeft het gezien;
nu zult gij sterven.
En de vischverkooper lachte, danste van bittere vreugde, zwaaide met
zijne armen, dewelke met bloedige doeken omwonden waren.
--Hij zal sterven, sprak hij, hij zal ter helle varen met een strop
om den hals, als dieper, rabauw en truwant: hij zal sterven; God
is rechtveerdig!
--Neen, hij zal niet sterven, sprak de baljuw. Na tien jaren wordt, in
Vlaanderenland, de moord niet meer gepunieerd. Uilenspiegel pleegde een
lakensweerdige daad, maar 't was uit kinderlijke liefde. Uilenspiegel
zal uit dien hoofde niet worden vervolgd.
--Leve de Wet! riep het volk. Lang leven de Heeren van de Wet!
De klokken van Onze-Lieve-Vrouwekerk klepten. En de vischverkooper
knarsetandde, boog het hoofd en weende zijn eersten traan.
En men kapte zijne hand af, en men doorstak zijne tong met een
gloeienden priem, en hij werd levend verbrand met zacht vuur, voor
de pui van het Schepenhuis.
Als hij den dood nabij was, riep hij:
--De koning zal mijn goud niet hebben; ik heb gelogen ... Boosaardige
tijgeren, ik zal weerkomen om u te bijten.
En Tonia riep:
--Hij betale, hij betale! Zie hoe zijne armen en beenen, die naar den
moord liepen, wringen en smijten: het lichaam van den moordenaar rookt;
zijn wit haar, hyena's haar, brandt op zijn bleek gezicht. Hij betale,
hij betale!
En de vischverkooper huilde als een wolf.
En de klokken van Onze-Lieve-Vrouwekerk klepten.
En Lamme en Uilenspiegel stegen terug op hunne ezelen.
En de jammerende Nele bleef bij Katelijne, dewelke g
|