rolussen.
--Wie is die dikzak? vroeg Treslong, naar Lamme wijzend.
--Mijn gezel en mijn vriend, antwoordde Uilenspiegel: hij wil evenals
ik, op uw schip, de schoone stem van de donderbus begeleiden, en het
lied der verlossing van den grond onzer vaderen zingen.
--Gij zijt twee dappere kerels, zeide Treslong, gij moogt op mijne
boot inschepen.
Toen was men in de Sprokkelmaand: scherp was de wind en vinnig de
vorst. Na drie weken spijtig wachten, barstte Treslong's ongeduld uit
en verliet hij Emden. Daar hij Texel dacht binnen te varen, vertrok
hij van 't Vlie, maar hij was gedwongen Wieringen binnen te loopen,
alwaar zijn vaartuig omringd werd door 't ijs.
Weldra zag men een vroolijk schouwspel rondom het schip:
schaatsenrijders heel in de panne, schaatsende vrouwkens met wambuizen
en rokken met gouden, zilveren, scharlaken, hemelsblauwe borduursels;
gierende meidekens; en allen gingen, kwamen, joelden, gleden achter
elkander, of bij paren, terwijl zij op 't ijs een minnelied zongen:
ofwel trokken zij in kramen en tenten met wimpels versierd, om
brandewijn, appelsienen, vijgen, peperkoek, eieren, warme worsten,
heetekoeken en zuurtjes te drinken en te eten, terwijl rond henlieden
arre- en zeilsleden onder hare sporen het ijs deden krassen.
Lamme, steeds naar zijne vrouw zoekend, schaverdijnde in 't rond,
gelijk de lustige mannen en vrouwlieden, doch hij viel dikwijls op
zijn achterste.
Intusschen ging Uilenspiegel eten en drinken in een kleine taveerne
op de kaai, alwaar hij zijne portie niet duur moest betalen; en hij
bleef geerne praten met de oude bazinne.
Op een Zondag, rond negen uren, ging hij er binnen en vroeg hij
zijn eetmaal.
--Maar, sprak hij tot een aanvallige vrouw, die voorkwam om hem te
dienen, wat deedt gij met uwe oude rimpelen? Uw mond heeft al zijn
witte en jeugdige tanden, en uwe lippen zijn als kersen zoo rood. Is
hij voor mij, die zoete, schalksche glimlach?
--Wel neen, zeide zij, maar wat wilt gij?
--U, sprak hij.
De vrouw antwoordde:
--Dat is te veel voor een spiering lijk gij; wilt gij ander vleesch?
Daar Uilenspiegel niet sprak, ging zij voort:
--Wat hebt gij gedaan, zeide zij, met dien schoonen, welgevormden,
dikken man, denwelken ik dikwijls bij u zie?
--Lamme? vroeg hij.
--Wat hebt gij er mee gedaan? vroeg zij.
Uilenspiegel antwoordde:
--Hij eet in de kramen, harde eieren, gerookte paling, gezouten visch,
zuurtjes en alles wat hij tusschen de tande
|