FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   312   313   314   315   316   317   318   319   320   321   322   323   324   325   326   327   328   329   330   331   332   333   334   335   336  
337   338   339   340   341   342   343   344   345   346   347   348   349   350   351   352   353   354   355   356   357   358   359   360   361   >>   >|  
, naar de Brabantsche wijs, diepe ruitjes in de ijzeren platen, maar daarenboven was het bezet met lange en scherpe tanden, als een ijzeren muil. En als zij het toedeed, was het als de muil van een wolfshond. Tonia hield toen het wafelijzer vast, opende het en sloot het beurtelings, en deed daarbij het ijzerwerk knarsen. En ze scheen waanzinnig en, razend en knarsetandend, reutelend als eene zieltogende, zuchtend van de bittere smert, die dorstte naar weerwraak, beet zij met het ijzer den gevangene in zijne armen, in zijne beenen, in zijn lijf, overal, doch vooral in den nek; en telkens dat zij het ijzer toedrukte, sprak zij: --Zoo deed hij met Betkin, met de ijzeren tanden. Hij betale. Bloedt gij, moordenaar? God is rechtveerdig. Hoor maar de doodklok. Betkin roept om gewroken te worden. Voelt gij de tanden? 't Zijn de tanden van God! En zij beet zonder ophouden of medelijden, en sloeg met het wafelijzer, als zij er hem niet mee kon bijten. Maar gedreven door heur groote begeerte naar wraak, doodde zij hem niet. --Genade, schreeuwde de vischverkooper, Uilenspiegel, steek mij dood met uw kruismes, stel aan mijn lijden een einde. Smijt die vrouw weg. Breek de klokken. Dood de kinderen, die schreeuwen! En Tonia folterde hem zonder ophouden, totdat een oud man medelijden kreeg en heur het wafelijzer ontnam. Maar toen spugde Tonia den weerwolf in het gezicht en trok ze zijne haren uit, zeggende: --Gij zult betalen, met zacht vuur, met gloeiende tangen: uwe oogen zal ik met mijne nagelen uitrukken! Intusschen waren al de visschers, boeren en vrouwlieden van Heist bijgekomen, als zij vernomen hadden, dat de weerwolf geen duivel, maar een man was. Eenigen droegen lanteernen en toortsen. En allen riepen: --Dief en moordenaar, waar hebt gij het goud weggestoken, dat gij den armen slachtofferen ontroofdet? Hij moet alles teruggeven! --Ik heb geen goud; hebt medelijden! smeekte de vischverkooper. En de vrouwlieden smeten zand en steenen naar hem. --Hij betale! hij betale! schreeuwde Tonia. --Medelijden, zuchtte hij, ik ben druipend van het bloed, dat gutst uit mijn wonden. --Uw bloed, sprak Tonia. O, gij moet er houden voor de hand van den beul. Hij moet sterven met zacht vuur, zijne hand afgekapt worden, met gloeiende tangen genepen! Hij zal betalen, hij zal betalen. En zij wilde hem slaan; doch zij viel buiten kennis op het zand als eene doode; en men liet heur daar liggen totdat zij terug to
PREV.   NEXT  
|<   312   313   314   315   316   317   318   319   320   321   322   323   324   325   326   327   328   329   330   331   332   333   334   335   336  
337   338   339   340   341   342   343   344   345   346   347   348   349   350   351   352   353   354   355   356   357   358   359   360   361   >>   >|  



Top keywords:
tanden
 

betalen

 
wafelijzer
 

betale

 

medelijden

 

ijzeren

 
schreeuwde
 

Betkin

 
vischverkooper
 
moordenaar

worden

 

zonder

 

ophouden

 

vrouwlieden

 

totdat

 
weerwolf
 

gloeiende

 

tangen

 

gezicht

 

spugde


hadden

 

vernomen

 
bijgekomen
 

uitrukken

 
Intusschen
 

nagelen

 
liggen
 

zeggende

 

visschers

 
boeren

druipend
 

wonden

 

zuchtte

 

Medelijden

 

kennis

 

steenen

 

genepen

 

buiten

 

afgekapt

 

sterven


houden

 

smeten

 

smeekte

 
riepen
 
toortsen
 

Eenigen

 

droegen

 

lanteernen

 

weggestoken

 
teruggeven