eene
pateel prinsessenboonen, ondereengestoofd met boerenteenen. Katelijne
was aan 't eten, terwijl Nele recht stond met de sauspan in de hand,
gereed om saus te gieten in Katelijne's teil.
Toen Uilenspiegel binnentrad, was zij zoo ontroerd, zoo aangedaan,
dat zij de sauspan met heel den inhoud in de teil van Katelijne
liet vallen. De uitzinnige schuddebolde, zocht met heuren lepel de
boerenteenen uit, rondom de sauspan; zij sloeg op heur voorhoofd
en sprak:
--Doe het vuur weg! mijn hoofd brandt.
De reuk van de azijnsaus streelde Lamme's neus; de dikke man was in
verzoeking gebracht.
Uilenspiegel bleef staan en, in zijn groote droefheid, bezag hij Nele
met een teederen, liefderijken glimlach.
En zonder een woord tot hem te richten, vloog Nele hem om den hals. Zij
ook scheen waanzinnig; zij weende, lachte, en zeide enkellijk,
blozend van zoet en innig genoegen:
--Thijl! Thijl!
Uilenspiegel, gelukkig, kon zijne oogen niet wenden van zijne geliefde,
die zich eensklaps zachtjes losmaakte en eenen stap achteruitweek,
om hem beter te bezien; en opnieuw vloog zij blijde om zijnen hals en
drukte hem tegen heure borst, en dit herhaalde reizen achtereen. Zalig
van geluk, hield hij ze vast, zonder van heur te kunnen scheiden,
totdat zij, moede en als waanzinnig, op eenen stoel nederviel; en
zonder verlegenheid zeide zij:
--Thijl! Thijl! mijn geliefde, ge zijt dus terug!
Lamme stond nog steeds nabij de deur; toen Nele's aandoening een
weinig gestild was, bemerkte zij hem en sprak zij:
--Waar heb ik dien dikzak nog gezien?
--Het is mijn vriend, antwoordde Uilenspiegel. In mijn gezelschap
zoekt hij zijn wettige vrouw.
--Nu herken ik u, zeide Nele tot Lamme; gij hebt gewoond in de
Reigerstraat. Gij zoekt uwe vrouw; ik heb ze gezien te Brugge, alwaar
zij godvruchtig en devotelijk leeft. Ik heb heur gevraagd waarom zij
zoo wreedelijk heuren man had verlaten, en zij gaf mij tot antwoord:
"Dus was de heilige wil Gods, maar voortaan mag ik met hem niet
meer wonen".
Lamme werd droevig gestemd bij die rede en keek begeerig naar de
prinsessen met azijnsaus. En de leeuweriken zongen en verhieven
zich hoog in den hemel en de smachtende Natuur liet zich kussen door
het warme zonnelicht. En Katelijne stak met heuren lepel, rondom de
sauspan naar de boerenteenen en naar de prinsessen.
XLIII.
Omtrent dien tijd ging een meideken van vijftien jaar alleen in vollen
dag van Heist naar Knokke, langs het duin.
|