Niemand koesterde de minste
vrees voor heur, want men wist, dat weerwolven en verdoemde zielen
alleen uitgaan en bijten des nachts. Zij droeg, in eene tassche,
acht en veertig zilveren stuivers, wat vier karolusgulden uitmaakt,
die heure moeder Tonia Pietersen, woonachtig te Heist, schuldig was,
wegens eene verkooping, aan heuren oom Jan Rapen, woonachtig te
Knokke. Het meideken, Betkin genaamd, had heure beste kleederen aan,
en was blij te moede vertrokken.
's Avonds was Betkin nog niet thuis en heure moeder werd ongerust;
doch daar zij ten slotte onderstelde, dat ze bij heuren oom was
gebleven, bedaarde zij.
Visschers die, met een goede vangst van de zee kwamen, trokken 's
anderen daags hunne boot op het strand, en losten hunne visch in
karren om ze aan de meestbiedenden te doen verkoopen te Heist, in de
mijn. Zij klommen den weg in het schelpzand op, en vonden, in het duin,
een naakt meideken liggen, dat gansch uitgeschud was, tot zelfs van
heur hemde ontdaan, en rondom heur lag bloed. Nader gekomen, zagen zij,
in heuren armen gebroken nek, het merk van lange, scherpe tanden. Het
slachtoffer lag op den rug, met de oogen wijd open naar den hemel,
met den mond insgelijks open, alsof het nog om hulp wou roepen.
Zij bedekten het lichaam van het meideken met een opperste kleed en
droegen het naar Heist, naar het Schepenhuis. Weldra kwamen aldaar
de schepenen en de chirurgijn-baardemaker bijeen, dewelke laatste
verklaarde, dat die lange tanden geenszins wolfstanden waren, zooals
de Natuur die gemaakt heeft, maar wel die van een boozen, helschen
weerwolf, en dat men God diende te bidden om Vlaanderenland van dat
gedrocht te verlossen.
En, heel het graafschap door, en vooral te Damme, Heist en Knokke,
werden openbare gebeden bevolen.
En men zag het volk jammerend de kerken afloopen.
En in de kerk van Heist, in dewelke het lijk van het meideken ten
toon gesteld was, schreiden mannen en vrouwen, als zij den bloedigen,
verscheurden nek van het slachtoffer zagen.
En de moeder zei in de kerk zelve:
--Ik wil naar den weerwolf gaan en hem vaneenscheuren met mijne tanden.
En weenend hitsten de vrouwen heur in heur voornemen op. Sommigen
zeiden nochtans:
--Gij zoudt niet levend terugkomen.
En zij ging met heuren man en heure beide broeders--alle vier goed
gewapend--den wolf zoeken langs strand, duin en dal, maar zij vonden
hem niet. En heur man moest heur terugbrengen naar huis, want door
de nachtelijke koud
|