; edoch ik moet u zeggen, dat niemand
's Zaterdagavonds langs het duin gaat, zonder gebeten, en dood in
het zand gevonden te worden. De dijkwerkers en andere arbeidslieden
wachten steeds op elkaar en begeven zich maar bij troepen op weg. De
avond valt. Hoort gij in het duin den weerwolf huilen? Zal men weeral,
lijk gisteren, heel den nacht door, zijn schor gehuil hooren weergalmen
op den akker der dooden? God zij met u, mijn zoon, maar doe het niet.
En de paap maakte het teeken des kruises, en zegende hem.
--De assche klopt op mijn hert, antwoordde Uilenspiegel.
De pastoor sprak:
--Mits gij zoo'n kloekmoedige wilskracht hebt, zal ik u helpen.
--Heer pastoor, sprak Uilenspiegel, gij zoudt mij en het arme
geteisterde land grootelijks van dienst zijn, zoo gij bij Tonia, de
moeder van het slachtoffer, en ook bij heure twee broeders wildet
gaan, en hun zeggen, dat de wolf in de nabijheid is en dat ik hem
wil afwachten om hem te dooden.
De parochiepaap sprak:
--Als gij niet weet welken weg gij moet nemen, begeef u op dien, welke
leidt naar het kerkhof. Hij loopt tusschen twee groene hagen. Twee
mannen zouden er naast elkander niet kunnen gaan.
--Daar zal ik zijn, antwoordde Uilenspiegel. En gij, messire dappere
pastoor, gelast en beveel aan de moeder van het meideken, aan heuren
man en aan heure broeders zich, voor de slaapklok, goed gewapend
in de kerk te bevinden. Als zij mij hooren fluiten lijk de meeuw,
is dit het teeken, dat ik den weerwolf gezien heb. Dan moeten zij
de wacharmklok luiden en mij ter hulp snellen. Hebt gij ook eenige
andere wakkere mannen?
--Neen, mijn zoon, antwoordde de pastoor. De visschers vreezen den
weerwolf meer dan pest en dan dood. Maar doe het niet....
Uilenspiegel antwoordde:
--De assche van Klaas klopt op mijn hert.
Toen zei de paap:
--Ik zal doen wat gij vraagt, wees gezegend. Hebt gij soms honger
of dorst?
--Beide, antwoordde Uilenspiegel.
De pastoor gaf hem bier, brood en kaas.
Uilenspiegel at en dronk; en hij toog henen.
Onderwege hief hij de oogen op; hij zag Klaas, zijn vader, in
glorie naast God in den hemel, in denwelken de heldere maan glom,
en vervolgens zag hij naar de zee en de wolken, en hoorde hij den
loeienden wind, die uit Engeland blies.
--Laas! sprak hij, zwarte wolken, die voorbijrennen in het nachtelijk
duister, weest als de Wrake die den Moord achternazet. Loeiende zee,
pikdonkere hemel; bruisend water, dat driftig, grammoedig rolt
|