eldarbeiders weten dat het middag was, en tijd om
te gaan eten. De vrouwen brachten heure twee handen trechtergewijze
aan heuren mond om heure mannen en broeders te roepen: Hans, Pieter,
Dokus; en boven de menigte zag men heure roode huiken uitsteken.
Lamme en Uilenspiegel zagen, in de verte, den hoogen, vierkanten,
zwaren toren van Onze-Lieve-Vrouwekerk verrijzen.
Lamme sprak:
--Daar, mijn zoon, daar zijn uwe smerten en uwe minne.
Doch Uilenspiegel antwoordde niet.
--Weldra, sprak Lamme nogmaals, zijn wij aan mijn oude woning en wie
weet of ik daar mijne vrouw niet zie.
Doch Uilenspiegel antwoordde niet.
--Houten man, zeide Lamme, steenen hert, kan niets u dan bewegen,
noch de nadering van het plekje, waar gij leefdet als kind, noch de
dierbare schimmen van den armen Klaas en de arme Soetkin, de beide
martelaren? Hoezoo! gij zijt weemoedig noch blijde van zin; wie dan
heeft aldus alle gevoel uit uw herte gerukt? Aanschouw mij, zie hoe de
angst, de aandoening mijn hert in mijnen buik doen schokken; bezie mij.
Lamme keek op naar Uilenspiegel; hij zag hem met een bleek gezicht,
met gebogen hoofd, met trillende lippen, sprakeloos weenen.
En hij zweeg.
Zonder nog een woord te wisselen, reden zij voort naar Damme;
zij kwamen de stad langs de Reigerstraat binnen, doch zij zagen
niemand, ter oorzake van de hitte. De honden lagen op hunne zijde,
met hangende tong, voor de zullen der deuren. Lamme en Uilenspiegel
gingen dicht tegen het Schepenhuis, rechtover hetwelk Klaas verbrand
werd; Uilenspiegel's lippen beefden heviger, doch hij weende niet
meer. Toen hij noesch over het huis kwam van Klaas, dat nu bewoond
was door een meester-koolbrander, ging hij er binnen, zeggende:
--Herkent gij mij? Hier wil ik rusten.
De meester-koolbrander sprak:
--Ik herken u; gij zijt de zoon van het slachtoffer. Doe alsof gij
thuis waart in deze halle.
Uilenspiegel ging in de keuken, vervolgens in de kamer van Klaas en
van Soetkin en weende.
Toen hij terug beneden was, zeide de meester-koolbrander tot hem:
--Hier is brood, kaas en bier. Eet als gij honger, drink als gij
dorst hebt.
Uilenspiegel deed teeken met de hand, dat hij honger noch dorst had.
Toen ging hij voort met Lamme, die schrijlings op zijnen ezel bleef,
terwijl Uilenspiegel den zijnen bij den halster geleidde.
Zij kwamen aan de hut van de uitzinnige Katelijne, bonden hunne ezelen
vast en gingen binnen. Het was het etensuur. Op de tafel stond
|