FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   294   295   296   297   298   299   300   301   302   303   304   305   306   307   308   309   310   311   312   313   314   315   316   317   318  
319   320   321   322   323   324   325   326   327   328   329   330   331   332   333   334   335   336   337   338   339   340   341   342   343   >>   >|  
t geschreeuw kwam. En zij riepen: --Verweer u kloekmoedig, wij komen u ter hulp! Maar 't duurde tamelijk lang, voordat zij hunnen makker vonden, want sommigen vermeenden, dat de kreet uit het dal, anderen dat hij van de hoogste duin was gekomen. Toen zij dal en duin met hunne lanteernen goed afgezocht hadden, vonden zij eindelijk hunnen gezel, van achteren gebeten in den arm en in het been en met gebroken nek, lijk de andere slachtofferen. Hij lag op den rug, met zijn zweerd in de toegenepen hand; zijne bus lag op het zand. Naast hem waren drie afgesneden vingeren, die de zijne niet waren, en die zij meedroegen. Zijne gordeltasch was hem ontnomen. Zij namen het lijk van hunnen gezel op de schouderen; zijn flink zweerd en zijn dappere bus droegen zij insgelijks mede, en, grammoedig en jammerend,droegen zij het lijk naar het baljuwschap, alwaar de baljuw het ontving, bijgestaan door zijnen griffier-crimineel, door twee schepenen, alsmede door twee chirurgijns. De afgesneden vingeren werden onderzocht en bevonden als zijnde die van eenen ouderling, dewelke van geenerlei ambacht kon zijn, want zij waren dun en fijn, en de nagelen lang, lijk die van rechters en geestelijken. 's Anderen daags gingen de baljuw, de schepenen, de griffier, de chirurgijns en de soldaten naar de plaats, waar de arme doode gebeten was, en zij zagen bloeddroppelen op het gras, en stappen die gingen tot aan de zee, waar zij ophielden. XXXVII. Het was in den tijd der rijpe druiven, de vierde dag van de Wijnmaand, als wanneer men te Brussel, na de hoogmis, van op Sint-Nicolaastoren, zakken okkernoten te grabbel smijt. Des nachts werd Nele gewekt door kreten, die kwamen van de straat. Zij zocht Katelijne in de kamer, maar vond ze niet. Zij liep naar beneden en opende de deur, en Katelijne kwam haastiglijk binnen en sprak: --Red mij! red mij! De wolf! de wolf! En Nele hoorde, van verre in het veld, een akelig, schor gehuil. Sidderend stak zij al de lampen en keersen aan, die zij vond. --Wat is er gebeurd, Katelijne? vroeg zij, heur in de armen drukkend. Katelijne zette zich neer op eenen stoel, en, met verwilderde oogen, zeide zij, terwijl zij de keersen aanstaarde: --Dat is de zonne, die de booze geesten verdrijft. De wolf, de wolf huilt in de verte. --Maar, zeide Nele, waarom zijt gij uit uw bed gekomen, waar gij warm laagt, om koorts op te doen in de vochtige najaarsnachten? En Katelijne sprak: --Hanske
PREV.   NEXT  
|<   294   295   296   297   298   299   300   301   302   303   304   305   306   307   308   309   310   311   312   313   314   315   316   317   318  
319   320   321   322   323   324   325   326   327   328   329   330   331   332   333   334   335   336   337   338   339   340   341   342   343   >>   >|  



Top keywords:
Katelijne
 

hunnen

 
zweerd
 

keersen

 

gingen

 

afgesneden

 
baljuw
 

schepenen

 
griffier
 
gebeten

droegen

 

vingeren

 

chirurgijns

 

vonden

 

gekomen

 
straat
 

kwamen

 

vochtige

 

gewekt

 

kreten


beneden

 

nachts

 
koorts
 

Hanske

 
Brussel
 

wanneer

 
Wijnmaand
 

druiven

 

vierde

 
hoogmis

grabbel
 

najaarsnachten

 

opende

 

okkernoten

 

verwilderde

 

Nicolaastoren

 

zakken

 

verdrijft

 

gehuil

 

Sidderend


lampen

 

geesten

 

aanstaarde

 
terwijl
 
akelig
 

binnen

 

haastiglijk

 

gebeurd

 

drukkend

 
hoorde