is de dochter van onzen hoofdman, antwoordde de zwerver.
Vervolgens zeide hij stiller, als iemand, die vreest dat men hem
zou afluisteren:
--Zij werd door God getroffen met minnekwaal en kent niets van
de vrouwelijke eerbaarheid. Zoodra zij eenen man ziet, wordt zij
blijgeestig en minziek, en lacht zij gedurig. Zij is weinig van
zeggen; langen tijd meenden wij dat zij doof was. 's Nachts blijft
zij in alleenigheid voor het vuur; soms zit zij te weenen, of zonder
reden te lachen, en wijst zij naar heuren buik, waar zij zeer heeft,
naar zij zegt. 's Zomers, rond het middaguur, na het eten, is ze 't
ergst gefolterd door heure kwaal. Dan gaat ze, schier teenemaal naakt,
dansen omtrent het kamp. Zij wil niets anders dragen dan kleederen
van gaas of van neteldoek, en 's winters hebben wij alle moeite om
heur een opperste kleed van geitenlaken te doen omslaan.
--Maar, sprak Lamme, heeft zij dan geen enkelen vriend om haar te
beletten aldus aan een iegelijk heur lichaam ten beste te geven?
--Neen, sprak de man, zij geeft geenerlei vriend, want als de
wandelaars, die zij tot zich lokt, heur waanzinnige oogen zien,
krijgen zij meer schrik dan liefde voor heur. Die dikke man was
tamelijk stout, sprak hij, naar Lamme wijzend.
Lamme fronste de wenkbrauwen, bij die toespeling op zijne dikte.
--Laat hem maar zeggen, Lamme; 't is de sprot, die kwaad spreekt van
den walvisch.
--Gij zijt spotziek, dezen morgen, sprak Lamme.
Doch zonder te luisteren, vervolgde Uilenspiegel tot den zwerver:
--Wat doet zij, als anderen zoo stout zijn als mijn vriend Lamme?
De Egyptenaar antwoordde droefgeestig:
--Dan heeft zij genot en profijt. Zij die heur krijgen, betalen hun
pleizier, en het geld dient om heur te kleeden en ook tot de behoeften
der grijsaards en vrouwen.
--Zij gehoorzaamt dus aan niemand? vroeg Lamme.
De bruine man antwoordde:
--Laat hen, die God treft, hun zin doen. Aldus beduidt hij zijnen
wil. En zijn wil is onze wet.
Uilenspiegel en Lamme vervolgden hunnen weg naar Brugge. En de
Egyptenaar ging ernstig en fier terug naar het kamp. En het meideken
danste, schaterlachend, in een opene plaats van het bosch.
XL.
Onderweg sprak Uilenspiegel tot Lamme:
--Wij hebben reeds schrikkelijk veel geld uitgegeven: wij hebben
huurlingen aangeworven, den serjanten eene belooning gegeven,
een karolus aan dat Egyptisch meideken geschonken; voeg daarbij de
ontelbare oliekoeken, die het u beliefde zonder op
|