FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   302   303   304   305   306   307   308   309   310   311   312   313   314   315   316   317   318   319   320   321   322   323   324   325   326  
327   328   329   330   331   332   333   334   335   336   337   338   339   340   341   342   343   344   345   346   347   348   349   350   351   >>   >|  
stond een groot bed. Uilenspiegel, die veel gedronken had en viel van den vaak, liet hem slapen gaan en deed als hij. 's Anderen daags, rond den middag, trad hij in de kamer zijns vriends en vond hem nog in zijne koets aan 't ronken. Naast hem lag een fijn geborduurde beugeltasch. Hij opende die en zag dat ze met gouden karolussen en zilveren oortjes gevuld was. Hij schudde Lamme om hem wakker te maken; deze schoot uit zijn slaap, wreef zich de oogen en, ongerust rondom zich kijkend, vroeg hij: --Mijne vrouw? Waar is mijne vrouw? En, naar de ledige plaats naast zich in het bed wijzend, sprak hij: --Straks was ze daar nog. Hij sprong vervolgens uit zijn bed en keek opnieuw overal rond, in alle hoeken en kanten der kamer, in de alkoof, tot in de schapraaien. Stampvoetend herhaalde hij: --Mijne vrouw? Waar is mijne vrouw? De baas kwam boven, op 't gerucht dat hij maakte. --Deugniet, riep Lamme, den weerd bij de keel grijpend, deugniet, waar is mijne vrouw? Wat hebt gij gedaan met mijne vrouw? --Driftige kerel, zeide de baas, uwe vrouw? Welke vrouw? Gij zijt hier alleen gekomen. Ik weet niet wat ge vertelt. --Ha! hij weet het niet, hij weet het niet, sprak Lamme, die opnieuw al de hoeken en kanten der kamer afzocht. Laas! Daar, in mijn bed, was zij dezen nacht, als in den schoonen tijd onzer liefde. Ja, waar zijt ge, mijn hertje? En, de beurze ten gronde smijtend, vervolgde hij: --'t Is uw geld niet, dat ik hebben moet; 't is u, 't is uw liefelijk lichaam, uw schoonen boezem, 't is uw hert, mijne welbeminde! O, genuchten des hemels, zult gij nooit meer terugkomen? Ik had er mij aan gewend te leven zonder u te zien, te leven zonder liefde, mijn hertediefje. En nu verlaat gij mij opnieuw, na mij uw zoete kussen te hebben laten smaken. Maar ik zal het besterven! Mijne vrouw! Waar is mijne vrouw? En hij lag te snikken ten gronde. Doch eensklaps vloog hij naar de deur; hij stormde de trap af, en liep in zijn hemd de afspanning door, tot op de straat, al roepend: --Mijne vrouw? waar is mijne vrouw? Maar hij kwam dadelijk terug, want de straatjongens jouwden hem uit en smeten met steenen naar hem. En Uilenspiegel zeide tot hem: --Kleed u, Lamme, en wees niet wanhopend, gij zult ze terugzien, vermits gij ze heden gezien hebt. Zij mint u nog immer, vermits zij bij u is teruggekomen, vermits zij het waarschijnlijk is, die het lekkere maal van gisteravond en de heerenkamers betaald, en de
PREV.   NEXT  
|<   302   303   304   305   306   307   308   309   310   311   312   313   314   315   316   317   318   319   320   321   322   323   324   325   326  
327   328   329   330   331   332   333   334   335   336   337   338   339   340   341   342   343   344   345   346   347   348   349   350   351   >>   >|  



Top keywords:
vermits
 

opnieuw

 
hoeken
 

Uilenspiegel

 

schoonen

 

zonder

 
liefde
 

kanten

 
hebben
 
gronde

liefelijk

 

vervolgde

 

smijtend

 

hertje

 

beurze

 
terugkomen
 

genuchten

 

welbeminde

 

lichaam

 

boezem


hemels

 

steenen

 
smeten
 

wanhopend

 
jouwden
 

straatjongens

 
roepend
 

dadelijk

 

terugzien

 
lekkere

gisteravond
 

heerenkamers

 

betaald

 

waarschijnlijk

 

teruggekomen

 

gezien

 

straat

 

kussen

 

smaken

 

verlaat


gewend

 

hertediefje

 

besterven

 
snikken
 
afspanning
 

stormde

 

eensklaps

 

grijpend

 

gouden

 
karolussen