t
gebeuren, dat ik op uw goddelijk wipneusje bonsde: laat ons drinken!
--Wat zoudt gij zeggen zoo gij gekortoord werd, en op het voorhoofd
en op den schouder met eenen sleutel gebrandmerkt?
--Ik zou zeggen, dat men een verkeerd beest heeft genomen, antwoordde
Uilenspiegel, en dat men, in stee van met de zeug Stevenijne, met
den beer Uilenspiegel bezig is: laat ons drinken!
--Mits gij van al die lieve dingen niet houdt, sprak Stevenijne, zult
gij gebracht worden op de galeien des konings, en daar gevierendeeld
worden.
--Wel, sprak Uilenspiegel, dan zullen mijne vier deelen in de zee
gesmeten worden om den haaien te dienen tot voedsel, en wat zij
overlaten is voor u, mijn hertje: laat ons drinken!
--Eet liever, sprak zij, eet liever deze keersen, zij zullen u dienstig
zijn in de helle, om uw eeuwige verdoemenis te verlichten.
--Ik zie klaar genoeg om uw lichtenden snoet te onderscheiden,
o slecht gebrande zeug, hernam Uilenspiegel.
Eensklaps sloeg hij met den voet van zijn glas op de tafel, daarbij
bootste hij, met de handen, 't gerucht na, dat de tapijtsiers maken
als zij wolle op eene horde uitkloppen, doch hij deed het stilletjes
en zei op de maat:
--'t Is van te beven den klinkaard!
In Vlaanderen was dit het teeken, dat de drinkers kwaad werden. Op
dit teeken werd gemeenlijk alles kort en klein geslagen in de huizen
met roode lanteerne.
Uilenspiegel dronk, tikte met zijn glas op de tafel en sprak:
--'t Is van te beven den klinkaard!
En de zeven deden als hij.
Allen hielden zich stille: Gilline verbleekte, Stevenijne scheen
verrast en onthutst.
De serjanten vroegen tot elkaar:
--Zouden die zeven met hen zijn?
Maar de beenhouwers knipoogden om hen gerust te stellen, terwijl zij
gedurig luider en luider zeiden met Uilenspiegel:
't Is van te beven den klinkaard! 't Is van te beven den klinkaard!
Stevenijne dronk mee, om zich een hert onder den riem te steken.
Toen sloeg Uilenspiegel met de vuist op de tafel, op de maat van
de tapijtsiers, die wolle kloppen; de zeven deden als hij: glazen,
kruiken, schalen, pinten en bekers begonnen te dansen, stieten tegen
elkander, braken, sprongen van den eenen kant weder recht om van den
anderen weer neder te vallen.
En altijd weerklonk meer en meer dreigend en vervaarlijk, het
krijgszuchtig en eentonig referein:
--'t Is van te beven den klinkaard!
--Laas! zuchtte Stevenijne, zij gaan hier alles aan stukken slaan!
En de schrik deed
|