hoek zitten, met een tafeltje voor
zich, waarop eene keers, eene hesp en een pot bier stonden; hij had
het zeer druk om zijne hesp en zijn bier te verdedigen tegen twee
meidekens, die met alle geweld met hem wilden eten en drinken.
Toen Lamme zijn vriend Uilenspiegel gewaar werd, kwam hij voor hem
staan en sprong wel drie voet hoog van blijdschap.
--God zij geloofd, sprak hij, omdat Hij mij mijnen vriend Uilenspiegel
teruggeeft! Bazinne, breng ons te drinken!
Uilenspiegel trok zijne tasch uit en sprak:
--Te drinken tot dit op is!
En hij deed zijne karolussen rinkelen.
--Leve God! sprak Lamme, die hem gezwind de tassche uit de hand trok,
ik ben 't die betaal, maar gij niet! Deze tassche is mijn!
Uilenspiegel wilde met geweld zijne tassche terugnemen, doch Lamme
hield ze stevig vast. Terwijl zij met elkander vochten, de een om de
tassche te houden, de andere om ze terug te nemen, sprak Lamme stille
tot Uilenspiegel:
--Luister: serjanten in huis ... ze zijn gevieren ... in een kleine
kamer met drie meidekens.... Twee buiten voor u, voor mij.... Heb
willen weggaan ... ben belet geworden.... De deerne met heur goudlinnen
kleed is eene verklikster ... Stevenijne, ook verklikster!
Terwijl zij met elkander vochten, luisterde Uilenspiegel goed naar
Lamme en riep hij:
--Mijne tasch terug, dieper!
--Gij zult ze niet hebben, sprak Lamme.
En zij vatten elkander bij den nek, bij de schouderen en rolden ten
gronde, terwijl Lamme stille alles zeide tot Uilenspiegel wat deze
diende te weten.
Maar de baas uit de Bie kwam eensklaps binnen met zeven mannen, die
hij niet scheen te kennen. Hij kraaide als de haan en Uilenspiegel
floot als de leeuwerik.
Toen de baas Uilenspiegel en Lamme samen aan 't vechten zag, vroeg
hij tot Stevenijne:
--Wat zijn dat voor twee rabauwen?
Stevenijne antwoordde:
--Truwanten, die men niet slecht zou doen van elkander te scheiden,
in stede van hen hier al dat gedruisch te laten maken, voor zij naar
't galgeveld trekken.
--Ais hij zich vermeet ons te scheiden, sprak Uilenspiegel, hameren
wij met zijnen kop op de vloersteenen.
--ja, op de vloersteenen, bevestigde Lamme.
--De baas komt ons redden, fluisterde Uilenspiegel tot Lamme.
De baas, die eene of andere geheimenis ried, wierp zich tusschen
de vechters.
Lamme zei hem in der haast deze woorden in 't oor:
--Komt gij ons redden? Hoe dat?
De baas gebaarde dat hij Uilenspiegel duchtig bij de ooren trok,
en
|