FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   281   282   283   284   285   286   287   288   289   290   291   292   293   294   295   296   297   298   299   300   301   302   303   304   305  
306   307   308   309   310   311   312   313   314   315   316   317   318   319   320   321   322   323   324   325   326   327   328   329   330   >>   >|  
n op uwe tong te passen, zoo gij aan uw leven houdt. --Wees gerust, sprak Lamme. Uilenspiegel wandelde op zijn gemak rond de stad; de zonne ging onder en de avond viel snel. Uilenspiegel kwam in een eenzame steeg. Daar hoorde hij kunstig op de vedel spelen; toen hij nadergekomen was, zag hij van verre een witte gedaante, die hem riep, doch wegvluchtte en steeds op de vedel speelde. Maar Uilenspiegel liep sneller dan zij; hij haalde heur in, greep ze vast en wilde heur aanspreken; maar zij legde heure hand, die naar benzoe rook, op zijnen mond. --Zijt gij gemeene burger of edelman? vroeg zij. --Ik ben Uilenspiegel. --Zijt gij rijk? --Rijk genoeg om een hemelsch genot te betalen, niet genoeg om mijne ziel af te koopen. --Hebt gij geen peerd, dat gij te voet gaat? --Ik had een ezel, antwoordde Uilenspiegel, maar ik heb hem op stal gelaten. --Hoe komt het dat gij alleen, zonder vrienden of dienaren, rondzwerft in een vreemde stede? --Omdat mijn vriend zijnerzijds ergens ronddwaalt lijk ik mijnerzijds, nieuwsgierige schoone. --Ik ben geenszins nieuwsgierig, antwoordde zij. Is hij rijk, uw vriend? --Ja, hij is rijk, doch in vet, sprak Uilenspiegel. Maar hebt gij haast gedaan met mij te ondervragen? --Ik heb gedaan, zeide zij, laat mij nu. --U laten? sprak hij, 't was precies alsof men tot Lamme, als hij honger heeft, zou zeggen eene pateel ortolanen te laten staan. Van u wil ik eten. --Maar gij hebt mij nog niet gezien, zeide zij. En zij opende eene lanteerne, die plotseling heur aangezicht verlichtte. --Hoe schoon! sprak Uilenspiegel. Ho! wat schoone lichtbruine huid, wat zachte oogen, wat roode mond, wat liefelijk lichaam! Alles zij mijn! --Alles, sprak zij. En zij bracht hem bij Stevenijne, op den Brugschen steenweg, in den Regenboog. Uilenspiegel zag daar een groot getal meidekens, die aan den arm schijfjes droegen van een andere kleur dan die van heur bombazijnen kleed. De gezellinne van Uilenspiegel had een zilverlakensch schijfje op een goudlinnen kleed. En al de meidekens bezagen heur met afgunst. Bij het binnenkomen had zij de bazinne eenen wenk gegeven, maar Uilenspiegel had het niet bemerkt: zij zetten zich getweeen neder en dronken. --Weet gij, sprak zij, dat wie mij eens beminde, voor eeuwig mijn is? --Schoone, welriekende deerne, sprak Uilenspiegel, het ware mij een heerlijk festijn eeuwig uwe genuchten te smaken. Eensklaps zag hij Lamme in eenen
PREV.   NEXT  
|<   281   282   283   284   285   286   287   288   289   290   291   292   293   294   295   296   297   298   299   300   301   302   303   304   305  
306   307   308   309   310   311   312   313   314   315   316   317   318   319   320   321   322   323   324   325   326   327   328   329   330   >>   >|  



Top keywords:

Uilenspiegel

 
antwoordde
 
meidekens
 

gedaan

 
eeuwig
 
genoeg
 

vriend

 

schoone

 

pateel

 

schoon


ortolanen

 

zachte

 
zeggen
 

honger

 
verlichtte
 

lichtbruine

 

aangezicht

 
opende
 

gezien

 

plotseling


precies

 

lanteerne

 

getweeen

 

dronken

 

zetten

 
bemerkt
 

binnenkomen

 

bazinne

 
gegeven
 

festijn


heerlijk

 

genuchten

 

smaken

 

Eensklaps

 
deerne
 

beminde

 

Schoone

 

welriekende

 

afgunst

 
Regenboog

steenweg
 
Brugschen
 

Stevenijne

 

liefelijk

 

lichaam

 

bracht

 

schijfjes

 

schijfje

 
zilverlakensch
 

goudlinnen