nen", zeiden zij. De pastoor bezweerde de rog, en nam ze
mede naar huis, alwaar hij ze kookte, ter eere van die van Weert. Mocht
het Gode behagen hetzelfde lot te bescheren aan den bloedigen koning!
Intusschen hoorde men, in het bosch, 't geblaf van de honden
weerklinken. De gewapende mannen liepen het woud in, en riepen
luidkeels om het wild schrik aan te jagen.
--Het zijn de dieren, die ik achternagezet heb, zeide Uilenspiegel.
--Wij zullen ze opeten, sprak de oude man. Maar zeg mij nog: hoe
noemt men die van Eindhoven, in Limburg?
--De pinnemakers, antwoordde Uilenspiegel. Eens was de vijand voor de
poort hunner stede, en zij grendelden die vast met eenen wortel. De
ganzen kwamen en begonnen gulzig in den wortel te pikken, en de
vijand rukte Eindhoven binnen. Maar ijzeren bekken zullen het wezen,
die de pinnen zullen vaneen pikken, achter dewelke men het vrije
geweten wil kerkeren.
--Als God met ons is, wie kan tegen ons zijn? antwoordde de oude man.
Uilenspiegel sprak:
--Hondengeblaf, mannengeschreeuw en gebroken takken: het stormt in
het woud.
--Is hertenvleesch lekkere spijze? vroeg Lamme, terwijl hij de
stoverije bekeek.
--Het geroep der drijvers komt nader en nader, zei Uilenspiegel tot
Lamme; de honden zijn nabij. Wat gedonder! Het hert! het hert! uit
den weg, mijn vriend! Foei! wat leelijk beest, het heeft mijn dikken
vriend ten gronde geworpen, te midden van potten, pannen, mooren,
ketels en stoverije. Waanzinnig van schrik, gaan de vrouwen en
meidekens op den loop. Maar gij bloedt, mijn vriend?
--Gij lacht, nietdeug, sprak Lamme. Ja, ik bloed, het dier heeft mij
met de horens eenen stoot op mijn achterste gegeven. Zie, mijne hooze
is gescheurd, en mijn vel insgelijks, en al die lekkere stoverije
ten gronde! Zie, ik verlies zooveel bloed, dat mijne kous er gansch
mee besmeurd is.
--Dat hert is een knap chirurgijn, het heeft U van eene geraaktheid
gered, antwoordde Uilenspiegel.
--Foei, hertelooze deugniet die ge zijt, sprak Lamme verwijtend. Doch
ik zal U niet meer volgen. Hier blijf ik, te midden van deze goede
mannen en vrouwen. Hoe kunt ge toch zoo schaamteloos wezen, ongevoelig
te zijn voor mijne smerten, alswanneer ik u volg op de hielen, als
een hondje, door sneeuw, door vorst, door hagel en wind en, als het
heet is, mijne ziel door mijn vel zweet?
--Wees gerust, 't is niet erg. Leg een oliekoekje op uwe wonde,
het zal een gebakken pleister zijn, antwoordde Uilenspiegel. Ma
|