jk hij en tracht mager te worden. Het is niet
met den buik dat men de volkeren redt, maar met fieren moed en met
geduldige vermoeienis. En nu,... ga maar slapen, zoo gij vaak hebt.
Maar Lamme wilde niet slapen gaan, want de smid had hem beschaamd.
En gedrieen slepen zij wapenen en smolten zij kogelen tot den dageraad.
En dit drie nachten achtereen.
Toen vertrokken zij naar Gent. Onderwege leurden zij met vogelkooien,
muizenvallen en oliekoeken.
Zoo kwamen zij te Meulestede, welks roode daken men van verre ontwaart,
en daar kwamen zij overeen dat elk op zijn eigen hand zou rond gaan
en dat men 's avonds, voor de slaapklok, malkander zou vinden in de
afspanning den Zwaan.
Lamme zwierf door de straten van Gent en verkocht gewetensvol zijne
oliekoeken, want hij kreeg zin in zijn bedrijf, maar toch vergat
hij zijne vrouw niet, want hij zocht ze gedurig, noch zijnen buik,
want hij ledigde menigvuldige pinten en at zonder ophouden.
Uilenspiegel had brieven van den prins van Oranje besteld aan Jacob
Scoelap, licentiaat in de medicijnen, aan Lieven Smet, kleermaker,
aan Jan de Wulfslaeger, aan Gillis Coorne, roodverver, en aan Jan de
Roose, ticheldekkker, welke hem het geld ter hand stelden, dat zij
voor den prins opgehaald hadden, en hem zeiden nog eenige dagen te
Gent en in 't ronde te blijven, daar zij hem nog meer zouden geven.
Die mannen werden later aan de Nieuwe Galge uit hoofde van ketterije
gehangen, en hunne lijken werden begraven op het Galgeveld, omtrent
de Brugsche poort.
XXX.
Doch de provoost, de rosse Spelle, met zijne roode roede gewapend,
reed op zijn mager peerd van de eene naar de andere stad, en overal
deed hij schavotten oprichten, brandstapels aansteken, putten delven
om arme vrouwen en meidekens levend te begraven.
En de koning erfde.
Uilenspiegel zat met Lamme te Meulestede onder eenen boom, en was
naargeestig. Het was killig, niettegenstaande het in de Zomermaand
was. Uit den hemel, vol grijze wolken, viel een fijne hagel.
--Mijn vriend, sprak Lamme, 't is nu de vierde nacht dat gij op den
dril zijt en bij de meidekens loopt. Gij slaapt in den Zoeten Inval;
gij zult eindigen lijk de man van het uithangbord, en met uw hoofd
voorop in een bijenkorf vallen. Tevergeefs zit ik op u te wachten in
den Zwaan, en uw losbandig leven voorspelt niets goeds. Waarom neemt
gij geene vrouw in alle eer en deugd?
--Lamme, sprak Uilenspiegel, hij voor wien eene allen is, en voor
wien a
|