llen eene zijn, in dien liefelijken strijd die minne heet,
kan zoo lichtzinnig en in der haast geene keus doen.
--En Nele, denkt gij aan heur niet?
--Nele is ver van hier, te Damme, zuchtte Uilenspiegel.
Terwijl hij steeds op de hurken zat en de hagel duchtig nederviel,
liep een jonge, lieftallige vrouw voorbij, die heuren rok over heur
hoofd had geslagen om zich voor den hagel te beschutten.
--He, sprak zij, wat zit gij daar onder dien boom te suffen?
--Ik vraag mij af, sprak Uilenspiegel, of ik ooit eene vrouw zal
vinden, die mij onder het dak van heuren rok zal laten schuilen.
--Gij hebt ze gevonden, sprak de vrouw, sta op.
Uilenspiegel stond recht en ging naar heur toe.
--Gaat gij mij weder alleen laten? vroeg Lamme.
--Ja, antwoordde Uilenspiegel, doch ga naar den Zwaan, en eet daar
eenen bout, eet hesp en al wat u lust, drink er twaalf pinten bier,
en trek vervolgens naar uw bed; zoodoende ben ik van u ontslagen.
--In dien raad steekt iets goeds, zei Lamme.
Doch Uilenspiegel hoorde hem niet en was reeds bij de vrouw.
--Licht mijn rok langs de eenen kant op, sprak zij, ik zal hem langs
den anderen kant optillen.
Toen de rok over hunne hoofden geslagen was, zeide zij:
--Laat ons nu loopen.
--Waarom loopen? vroeg Uilenspiegel.
--Om uit Meulestede te vluchten, sprak zij, de provoost Spelle is
daar met twee beulsknechten en hij heeft gezworen al de onnutte
vrouwen--lijk hij ons heet--te doen geeselen, als zij hem geen vijf
gulden willen betalen. Daarom is 't dat ik loop: kom mede en blijf
bij mij om mij te verdedigen.
--Lamme, riep Uilenspiegel van verre, Spelle is te Meulestede! Ga in
aller ijl naar Destelbergen, in de Drie Koningen.
Verschrikt, sprong Lamme schielijk op. Hij hield zijnen buik met de
beide handen vast en begon te loopen.
--Waar loopt die dikke haas naartoe?
--Naar een hol waar ik hem wel zal terugvinden, antwoordde
Uilenspiegel.
--Laat ons loopen, zeide zij, terwijl zij als een driftige merrie op
den grond stampte.
--Ik zou deugdzaam willen zijn zonder te loopen, antwoordde
Uilenspiegel.
--Wat beteekent dat? vroeg zij.
Uilenspiegel antwoordde:
--Die dikke haas daar wil mij doen verzaken aan den goeden wijn,
aan het gerstesap en aan de donzige huid van de vrouwen.
Wantrouwig bezag hem de meid.
--Gij hebt korten adem, zeide zij, gij zoudt niet slecht doen te
rusten.
--Rusten, antwoordde Uilenspiegel, rusten? Maar ik zie geenerlei
schuilpla
|