het dorpje in vrede leefde, den Heer rechtzinnig diende en
nog niet gekweld werd op het stuk van religie. Nu, echter, was het
als in rouw gehuld; dat zag men aan zijn menigvuldige ledige huizen,
aan zijn eenzame straten, waar enkel eenige magere honden rondzwierven,
die in de mesthoopen wroetten, om hun eten te zoeken.
In Meulestede was er geene plaats meer dan voor de twee booswichten. De
verschrikte inwoners zagen hen heel den dag overmoedig rondloopen,
de huizen der aanstaande slachtofferen teekenen, de doodenlijsten
opmaken. En als zij 's avonds, onder 't zingen van vuile
liedekens, van den Valk terugkeerden, werden ze gevolgd door twee
beulsknechten, dronken als zij, en van top tot teen gewapend om hen
te vergezelschappen.
Uilenspiegel ging in de Blauwe Gans, bij Joost Lansaem, die achter
zijnen toog stond.
Uilenspiegel trok een fleschje brandewijn uit zijnen zak en zei tot
den baas:
--Boelkin heeft zoo twee tonnen te verkoopen.
--Kom binnen in de keuken, zei de baas.
Hij sloot de keukendeur achter zich en bezag Uilenspiegel vlak in
de oogen.
--Gij zijt geen koopman in brandewijn, sprak hij, wat beteekent uw
knipoogen? Wie zijt gij?
Uilenspiegel antwoordde:
--Ik ben de zoon van Klaas, die te Damme verbrand werd; de assche van
den doode klopt op mijne borst: ik wil Spelle den moordenaar dooden.
--Is 't Boelkin, die u zendt? vroeg de weerd.
--Boelkin zendt mij bij u, antwoordde Uilenspiegel. Ik zal Spelle
dooden en gij zult mij helpen.
---Ik wil, zegde de baas. Wat moet ik doen?
Uilenspiegel antwoordde:
--Ga bij den parochiepaap, die, als een goede herder, de vijand van
Spelle is. Verzamel uwe vrienden en kom morgen, na de slaapklok,
met hen op de Evergemsche baan, voorbij het huis van Spelle, tusschen
den Valk en het huis van dien snoodaard. Gij moet allen in de schaduw
blijven en moogt geen witte kleeren aanhebben. Op klokslag tien zult
gij Spelle uit de herberg zien komen, terwijl van den anderen kant
een wagen zal komen aanrijden.
... Dezen avond moogt gij uwe vrienden niet verwittigen; zij
slapen te dicht bij de ooren hunner vrouw. Eerst morgen zult gij ze
opzoeken. Komt, luistert goed, en weest alles indachtig.
--Wij zullen alles onthouden, sprak Joost.
En, met zijnen beker in de hand, sprak hij:
--Ik drink op de koorde van Spelle!
--Op zijne koorde! sprak Uilenspiegel.
Daarop keerde hij met den baas terug in de gelagkamer, waar eenige
Gentsche oude-kleerkoopers
|