met
zijne lanteerne in de hand; maar nauwelijks had hij gekeken, of hij
slaakte een grooten schreeuw en viel achterover, gillend:
--Michielken! Michielken! Jezus, ontferm u mijner!
In een hoek van den wagen stond een man, die in 't wit gekleed was,
lijk de pasteibakkers, en die, in de beide handen, bloedige voeten
vasthield.
Toen Pieter de Roose den man zag, die nu door het licht der lanteernen
beschenen was, riep hij als waanzinnig:
--Michielken! Michielken!
En de twee beulsknechten klappertandden en fluisterden:
--Michielken! Heer, ontferm u onzer!
Op het gerucht kwamen de zeventien vrienden bij, om het schouwspel
te zien, en allen verschrikten toen zij, bij het zilveren licht van
de maan, de treffende gelijkenis zagen van Michielken, den armen doode.
En de gedaante zwaaide steeds met de bloedige voeten.
Het was zijn zelfde vol en rond gezicht, doch verbleekt door den
dood, en grimmig, sneeuwwit keek het dreigend toe, en aan de kin
waren reeds de wormen aan 't knagen.
Het spook, dat altijd met de bloedige voeten zwaaide, zei met holle
stem tot Spelle, die op den rug lag te zuchten:
--Spelle! provoost Spelle, word wakker!
Maar Spelle verroerde zich niet.
--Spelle, sprak het spook opnieuw, provoost Spelle, word wakker,
of ik sleep u in den gapenden mond van de helle.
Spelle sukkelde recht en riep jammerlijk, met de haren te berge
van schrik:
--Michielken! Michielken! heb medelijden!
De poorters waren nader gekomen, doch Spelle zag niets anders dan de
lichtjes hunner lanteernen, die hij voor oogen van duivelen nam. Zoo,
ten minste, bekende hij later.
--Spelle, vervolgde de schim van Michielken, zijt gij tot sterven
bereid?
--Tot sterven, neen, antwoordde de provoost, neen, messire Michielken,
daar ben ik niet toe bereid, want ik wil voor God niet verschijnen,
beladen met zoo menigvuldige zonden.
--Herkent gij mij? vroeg het spook.
--God weze mij genadig, zuchtte Spelle; ja, ik herken u; gij zijt
het spook van Michielken, den pasteibakker, die onschuldig stierf
in zijn bed, ten gevolge van de pijnen der foltering; en de twee
bloedige voeten zijn die, aan ieder derwelke ik een gewicht van
vijftig pond deed hangen. Ha! Michielken, ontferm u mijner, schenk
mij vergiffenis; die Pieter de Roose heeft mij in bekoring gebracht;
hij bood mij vijftig gulden, en ik heb ze aanveerd, om uwen naam in
het doodenboek te schrijven.
--Wilt gij biechten? vroeg het spook.
--Ja, messire, z
|