, waar zij soezels aten en
dobbele kuite dronken, totdat zij hunne bekomst hadden.
En Lamme weende niet meer.
En Uilenspiegel sprak:
--Gezegend zij het goed bier, dat de ziel verkwikt als een dartele
zonnestraal. Gij lacht dat uw buik er van schokt. Zoo zie ik u geerne,
met uwe darmen, die dansen van vreugde.
--Mijn vriend, antwoordde Lamme, zij zouden nog meer dansen, zoo ik
het geluk had mijne vrouw weder te vinden.
--Wij zullen ze zoeken, zei Uilenspiegel.
En zoo kwamen zij in de wijk van het Scheld.
--Kijk, zeide Uilenspiegel tot Lamme, kijk naar dit huisje, dat
heel van hout is gemaakt, met schoone, gebeitelde vensteren, waar
kleine ruitjes in steken; kijk naar die gele gordijntjes en die roode
lanteerne. Daar, mijn vriend, achter vier tonnen bruinbier, uitzet,
dobbele kuite en Spaanschen wijn, troont een schoone bazinne van over
de vijftig. Elk jaar, dat de Heer heur vergunt, krijgt zij een nieuwe
laag vet. Op eene der tonnen flikkert eene vetkeers en aan de balken
der zoldering hangt eene lanteerne. Het is daar donker en klaar:
donker voor de liefde en klaar voor 't gelag.
--Maar, sprak Lamme, 't is een klooster van duivelsche nonnen, en
uwe bazinne is de abdis.
--Ja, sprak Uilenspiegel, zij is het, die, in naam van den heer
Beelzebub, vijftien liederlijke meidekens leidt op den weg van den
ontucht, en de meidekens vinden eten en schuilplaats bij heur, doch
mogen er niet vernachten.
--Kent gij dat huis? vroeg Lamme.
--Neen.
--Hoe kunt gij er dan van spreken?
--Ik ga er uwe vrouw zoeken. Kom mede met mij.
--Neen, sprak Lamme, ik heb mij bepeinsd en ga daar niet binnen.
--Zoudt gij uwen vriend alleen blootgesteld laten aan de ondernemingen
van die dienaressen van Astarte?
--Hij moet er maar niet heen gaan, antwoordde Lamme.
--Als hij er nu moet gaan om de Zeven en meteen uwe vrouw te
zoeken? hernam Uilenspiegel.
--Ik ging liever slapen, sprak Lamme.
--Kom maar mee, zeide Uilenspiegel.
En hij opende de deur en duwde Lamme voor zich binnen.
--Zie, sprak hij, daar is de bazinne achter heure tonnen, tusschen twee
keersen: de zaal is groot, met heure zwart geworden eiken zoldering
van bewalmde kepers en planken. Rondom, langsheen de muren, staan
stoelen en hinkende tafelen, dewelke bedekt zijn met glazen, pinten,
bekers, kroezen, kruiken, flesschen, bottels en ander drinkgerief. In
't midden der zaal staan nog tafelen en stoelen, waarop huiken, dat
zijn vrouwenkappen, gu
|