hooren.
Weldra vernamen zij, dat don Carlos gevangen gezet was, wegens
hoogverraad. En zij wisten dat verdriet hem verteerde; dat hij door
de staven van zijn kerker had willen kruipen om te vluchten, en zich
aldus het aangezicht had gekwetst.
Ook wist men, dat mevrouwe Isabella van Frankrijk, zijne moeder,
gedurig weende.
Maar koning Philippus weende niet.
Ze kregen mare, dat men don Carlos versche vijgen gegeven had, en dat
hij 's anderen daags zoo zacht gestorven was alsof hij ingesluimerd
was.
De dokters zeiden: Zoodra hij de vijgen gegeten had, hield zijn hert
op met kloppen en werden de natuurlijke levensverrichtingen afgebroken;
zijn buik zwol op en zoo gaf hij den geest.
Koning Philippus woonde de uitvaart van don Carlos bij, deed hem
begraven in de kapel zijner koninklijke verblijfplaats en eenen steen
op zijn graf leggen, maar hij weende niet.
En spottend met het vorstelijk grafschrift, dat in dien steen was
gebeiteld, zeiden de dienaren tot elkander:
HIER LIGT BEGRAVEN DEGENE DIE VERSCHE
VIJGEN AT EN STIERF ZONDER ZIEK TE ZIJN.
A qui jace qui en para desit verdad,
Morio s'in infirmidad.
En koning Philippus bezag met ontuchtige blikken de prinses van
Eboli, die getrouwd was. Door drift verteerd, smeekte hij heur en
zij weerstond niet....
Mevrouwe Isabella van Frankrijk, die, naar men zeide, don Carlos'
inzichten op de Nederlanden begunstigd had, werd droef en mager. Heur
haar viel uit, met dikke lokken te gelijk. En dikwerf braakte zij,
en de nagelen heurer teenen en vingeren vielen uit. En zij stierf.
En koning Philippus weende niet.
Het haar van den prins van Eboli viel insgelijks uit. Hij werd droef
en klaagde gedurig. Dan vielen ook zijne nagelen van teenen en vingeren
uit. En hij stierf.
En de koning deed hem begraven.
En hij betaalde den rouw der weduwe, en weende niet.
XXV.
In dien tijd kwamen eenige vrouwlieden en meidekens van Damme vragen
aan Nele of zij meibruid wilde zijn en zich wilde verbergen in het
struikgewas, met den bruidegom dien men voor haar vinden zou; want,
zeiden de vrouwen, niet zonder afgunst, geen jongeling van Damme en
't ronde zou u versmaden; allen zouden willen trouwen met u, die
zoo schoon en zoo braaf, zoo jong en zoo frisch blijft: gave van
toovernij, gewis.
Nele antwoordde:
--Zegt tot de jongelieden, die mij tot huisvrouw zouden begeeren,
dat Nele's hert niet hier is, maar verre, bij hem die ronddoolt om
|