an het
een oord naar 't ander te dolen, om al die groote prinsen te dienen,
die, met de voeten in fluweelen muilen, rustig, aan vergulde tafelen,
ortolanen eten. Voor ons de slagen, de gevaren, het gevecht, de regen,
de hagel, de sneeuwstormen en de magere soep van de zwervers; voor
hen, de heerlijke worsten, de vette kapoenen, de geurige lijsters,
de smakelijke ganzen.
--Het water komt in uwen mond, mijn zachtaardige vriend, sprak
Uilenspiegel.
--Waar zijt gij, nieuwbakken brood, geurige koekebakken, heerlijke
rijstpap? En gij, waar zijt gij, mijn vrouwtje?
Uilenspiegel antwoordde:
--De assche van Klaas klopt op mijn hert en drijft mij ten
strijde. Maar gij, zachtmoedige Lamme, die den dood van uwen vader
noch uwe moeder moet wreken, noch het verdriet van hen die gij bemint,
nog uw huidige armoede, laat mij alleen gaan, daar waar de plicht
mij roept, zoo de vermoeienissen des oorlogs u afschrikken.
--Alleen? sprak Lamme.
En hij hield zijn ezel in, die dezen stilstand ten nutte maakte om
zich deugd te doen aan de distelen, waarmede de weg vol stond, zoo
ver het oog reikte. Uilenspiegel's grauwtje bleef insgelijks staan
en nam deel aan 't ezelsfestijn.
--Alleen? sprak Lamme. Dat zult gij niet doen; mij alleen laten
ware een groote wreedheid. Alreeds mijne vrouw kwijt, en vervolgens
mijn vriend, dat ware te veel. Ik zal nooit meer klagen, ik beloof
het u. En, als het nu toch moet zijn,--en hij hief kloekmoedig het
hoofd op,--zal ik gaan onder den kogelregen, ja! En in 't midden
der zweerden, ja! vlak in 't gezicht van die leelijke huurlingen,
die bloed zuipen lijk wolven. En mocht ik eens doodelijk getroffen
aan uwe voeten neervallen, begraaf mij dan, mijn vriend Uilenspiegel,
en ziet gij later mijne vrouw weer, zeg heur dat ik gestorven ben,
omdat ik niet leven kon zonder door iemand bemind te wezen.... Neen,
dat zou ik niet kunnen, mijn vriend.
En Lamme weende, en Uilenspiegel voelde een krop in de keel.
XXVII.
In dien tijd verdeelde de hertog zijn leger in twee afdeelingen:
het eerste korps zond hij naar het hertogdom Luxemburg, het ander
naar het markgraafschap Namen.
--Dat is eene krijgsbeweging waarvan ik de reden niet gis, sprak
Uilenspiegel, maar 't is mij eender, laat ons vol vertrouwen naar
Maastricht gaan.
Toen zij omtrent de stede langsheen de Maas reden, zag Lamme dat
Uilenspiegel aandachtig al de booten bezag, die op den stroom vaarden,
en dat hij eindelijk bleef staan voo
|