--Ik drink op den leeuwerik, het zinnebeeld der vrijheid!
Uilenspiegel sprak:
--Ik drink op den haan, die oorlog kraait!
Lamme sprak:
--Ik drink op de gezondheid mijner vrouw; mocht dorst de welbeminde
nooit kwellen!
--Gij gaat langs de Noordzee naar Emden, zei Uilenspiegel tot den
schipper. Emden is eene schuilplaats voor ons.
--De zee is groot, sprak de schipper.
--Groot voor 't gevecht, antwoordde Uilenspiegel.
--God is met ons, zei de schipper.
--Wie dan kan tegen ons zijn? hernam Uilenspiegel.
--Wanneer vertrekt gij? vroeg Sterke Pier.
--Dadelijk, antwoordde Uilenspiegel.
--Goede reis en den wind van achteren. Neem dit kruit en deze kogelen.
De schipper gaf hun den afscheidskus en deed hun uitgeleide, nadat hij
de beide ezelen als lammekens op zijne schouders aan wal had gebracht.
Lamme en Uilenspiegel stegen op hunne grauwtjes en begaven zich op weg.
Zij reden naar Luik.
--Mijn jongen, vroeg Lamme onderwege aan Uilenspiegel, hoe is het
mogelijk, dat een zoo sterke gespierde kerel zich zoo wreedelijk liet
afrossen door iemand lijk ik?
--Dit deed hij, antwoordde Uilenspiegel, opdat de vreeze u zou
voorafgaan in alle oorden, waarheen wij ons zullen begeven. Dat is
een veiliger geleide dan twintig landsknechten te zamen. Wie dan zou
voortaan nog een minachtend woord durven richten tot Lamme den sterke,
tot den zegevierenden Lamme; tot Lamme den stier, die zijn gelijken
niet heeft, die, onder eens iegelijks oogen, met eenen stoot met
den kop, Sterken Pier nedervelde, Sterken Pier, die ezelen op zijne
schouderen draagt alsof het lammekens waren en geheele bierwagens
opheft? Iedereen kent u hier reeds. Gij zijt de geduchte Lamme,
de onoverwinbare Lamme, en in de schaduw uwer bescherming, rijd ik
onbevreesd door. Op den weg, dien wij zullen volgen, zal iedereen
u kennen, niemand zal zich durven vermeten u scheef te bezien en,
gezien de lafheid der mannen, zult gij nergens op uwen weg iets
anders aantreffen dan nederige buigingen, groeten, loftuitingen en de
algemeene achting, ter eere van de spierkracht uwer geduchte vuisten.
--Gij spreekt goed, mijn jongen, zeide Lamme, die zich stijf in den
zadel hield.
--En ik spreek waarheid, ging Uilenspiegel voort. Ziet gij die
nieuwsgierige gezichten aan de eerste huizen van het dorp? Men toont
elkander Lamme, den schrikverwekkenden overwinnaar. Ziet gij die
mannen u bekijken met afgunst, en die lafhertige weekelingen hunne
muts afnemen
|