den
grond der vaderen te verlossen. En zoo ik frisch blijf, lijk gij zegt,
is dit geene gave van tooverij, maar van gezondheid.
De vrouwen antwoordden:
--Katelijne nochtans wordt verdacht.
--Hecht geen geloof aan de woorden der boozen, antwoordde
Nele. Katelijne is geene tooveres. De heeren der vierschaar hebben werk
op heur hoofd verbrand, en God heeft heur met uitzinnigheid geslagen.
En Katelijne, die in een hoek op de hurken zat, schuddebolde en sprak:
--Doe het vuur uit, hij zal terugkomen, Hansken, mijn liefste.
De vrouwen vroegen wie het Hansken was, waarvan Katelijne sprak.
Nele antwoordde:
--De zoon van Klaas, mijn zoogbroeder, dien zij waant verloren te
hebben, sedert God heur zoo wreedelijk trof.
En de goede vrouwlieden gaven zilveren oortjes aan Katelijne.
En de nieuwe geldstukken die er bij waren, toonde zij eenen, dien
niemand zag, zeggende:
--Ik ben rijk, ik heb blinkend geld. Kom, Hansken, mijn liefste;
ik zal uwe koozerijen betalen.
En als de vrouwen henen waren, weende Nele in de eenzame hut. En ze
dacht aan Uilenspiegel, die in verre landen doolde en dien ze niet
volgen mocht, en ook aan Katelijne, die steende:--Doe het vuur uit! en
de beide handen op heure borst drukte, om te bedieden, dat het vuur
der uitzinnigheid brandde in heur hoofd en heur lijf.
En intusschen verborgen meibruid en meibruidegom zich in het hooge
gras.
De jongen, die de meibruid vond, was de koning van 't feest; was het
integendeel een meisje dat den bruidegom vond, dan was zij de koningin
van het meifeest.
Nele hoorde van verre de vreugdekreten van knapen en meidekens, toen de
meibruid aan den boord eener gracht, in het hooge gras, werd gevonden.
En zij weende als zij dacht aan den zoeten tijd, toen men heur en
heuren vriend Uilenspiegel zocht.
XXVI.
En Uilenspiegel en Lamme, schrijlings op hunne ezels gezeten,
vervolgden hunnen weg.
--Nu, Lamme, luister goed, sprak Uilenspiegel, de Nederlandsche edelen,
naijverig op den prins van Oranje, verrieden de zaak der eedgenooten,
het heilig verbond, het kloekmoedig eedverbond, dat geteekend was
voor het welzijn van den grond onzer vaderen. Egmond en Hoorne waren
ontrouw, doch zij vonden er niet het minste voordeel bij, integendeel;
Brederode is dood; in dezen oorlog blijven ons niets anders over dan
het arme volk van Brabant en Vlaanderen, dat op eerlijke hoofdmannen
wacht om op te rukken; en vervolgens, mijn jongen, de eilanden van
Ze
|