FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   231   232   233   234   235   236   237   238   239   240   241   242   243   244   245   246   247   248   249   250   251   252   253   254   255  
256   257   258   259   260   261   262   263   264   265   266   267   268   269   270   271   272   273   274   275   276   277   278   279   280   >>   >|  
aat gij met hen mede naar 't kamp van den aartsketter? Reispassen heb ik, geteekend door hem.... Gij zult hen aan 't werk zien. --Wij gaan mee naar het kamp! Zij zullen er zich deugd doen, en 's nachts, als de gelegenheid gunstig is (en fluitend maakte de weerd het gebaar van een man, die een anderen keelt), zal Stalen Wind de meerle Nassau het schuifelen wel afleeren. Laat ons drinken, laat ons drinken! --Gij zijt een vroolijke kwant, al zijt gij getrouwd, antwoordde Uilenspiegel. De weerd sprak: --Dat ben ik of was ik nooit. Ik bewaar de geheimen der vorsten. Laat ons drinken!--Had ik eene vrouw, zij zou ze mij ontstelen op 't oorkussen, om mij te doen hangen, en weduwe zijn voor de Natuur het beliefde. Bij God! Zij komen.... Waar zijn de nieuwe reispassen? Op mijn christelijk hert. Laat ons drinken! Daar zijn ze, op driehonderd stappen van hier, op den weg, nabij Marche-les-Dames. Ziet gij ze? Laat ons drinken! --Drink, zeide Uilenspiegel, drink; ik drink op de gezondheid van den koning, van den hertog, van de predikanten, van Stalen Wind; op uwe gezondheid, op mijne gezondheid, op de gezondheid van den wijn en op de gezondheid van de bottels! Maar gij drinkt niet.... En op elken heildronk vulde Uilenspiegel het glas en ledigde de weerd het tot den bodem. Uilenspiegel sloeg hem eene wijl gade; toen stond hij recht en sprak hij: --Hij slaapt, laat ons gaan, Lamme. En toen zij buiten waren, hernam hij: --Hij heeft geene vrouw, die ons zal verraden.... De nacht gaat vallen.... Hebt gij gehoord wat de schoft gezegd heeft, en weet gij wie de drie predikanten zijn? --Ja, sprak Lamme. --Gij weet, dat zij van Marche-les-Dames komen langs den oever der Maas, en dat wij wel zullen doen, hen op den weg af te wachten, voor Stalen Wind blaast. --Ja, zei Lamme. --Wij moeten het leven des prinsen redden, sprak Uilenspiegel. --Wij moeten, zei Lamme. --Hier is mijn bus, sprak Uilenspiegel, ga er mee in het kreupelhout tusschen de rotsen; laad ze met twee kogels en schiet als ge mij lijk de raaf hoort krassen. --Ik zal, zei Lamme. En hij verdween in het kreupelhout. En Uilenspiegel hoorde weldra het gekraak van het rad van de bus. --Ziet gij ze komen? vroeg hij. --Ik zie ze, antwoordde Lamme. Zij zijn gedrieen en gaan als soldaten, en een hunner is een kop grooter dan de anderen. Uilenspiegel zette zich neer op den weg, de beenen vooruit, paternosters te mompelen, lijk de bedelaar
PREV.   NEXT  
|<   231   232   233   234   235   236   237   238   239   240   241   242   243   244   245   246   247   248   249   250   251   252   253   254   255  
256   257   258   259   260   261   262   263   264   265   266   267   268   269   270   271   272   273   274   275   276   277   278   279   280   >>   >|  



Top keywords:

Uilenspiegel

 

drinken

 

gezondheid

 

Stalen

 
predikanten
 

kreupelhout

 

antwoordde

 

moeten

 
Marche
 

zullen


anderen
 
vallen
 

beenen

 

grooter

 

schoft

 

gehoord

 

verraden

 

vooruit

 

kogels

 

mompelen


bedelaar
 

slaapt

 

paternosters

 

hernam

 

buiten

 

gezegd

 
verdween
 
rotsen
 

hoorde

 
weldra

gekraak

 

tusschen

 
prinsen
 

redden

 

krassen

 
schiet
 
blaast
 

wachten

 

gedrieen

 

soldaten


hunner

 

afleeren

 

vroolijke

 
schuifelen
 

Nassau

 
meerle
 

getrouwd

 

bewaar

 

geheimen

 
vorsten