den tweeden.
En Uilenspiegel ontwaarde tusschen het struikgewas de goede tronie van
Lamme, en zijn opgeheven arm, die haastiglijk de bus opnieuw laadde.
Een blauwe rookwolk steeg op uit het donker struikgewas.
De derde predikant viel, als in razernij, op Uilenspiegel aan,
die zeide:
--Stalen Wind of Looden Wind, ook gij verhuist naar de andere wereld!
En hij greep hem aan en hij stond dapper te weer.
Elkaar scherp in het oog houdend, stonden de beide vijanden pal op den
weg, steken toebrengend en afwerend. Uilenspiegel was heel met bloed
bedekt, want zijn tegenstander, behendig soldaat, had hem gekwetst
aan hoofd en been. Maar hij vocht als een leeuw. Het bloed gutste
uit zijn hoofd, en verblindde hem: toch weerde hij af, met groote
achterweertsche passen. Met de linkerhand wischte hij zijn bloed af,
maar zijne krachten verflauwden. Zeker ware hij gedood, hadde Lamme,
met een derde schot, den predikant niet geveld.
En een vloek stierf op zijne lippen, terwijl hij bloed en doods-schuim
braakte.
En opnieuw steeg een blauwe rookwolk uit het struikgewas, waartusschen
Lamme weer zijne goede tronie zien liet.
--Is 't gedaan? vroeg hij.
--Ja, mijn vriend, antwoordde Uilenspiegel, maar kom....
Als Lamme te voorschijn kwam, zag hij Uilenspiegel gansch met bloed
bedekt.
Ondanks zijnen buik, liep hij als een hert, en kwam bij Uilenspiegel,
die nabij de gedoode mannen zat.
--Hij is gekwetst, mijn goede vriend, sprak hij, gekwetst door dien
vuigen moordenaar!
En, met een schop, sloeg hij de tanden van een der predikanten stuk.
--Gij antwoordt niet, Uilenspiegel, hernam hij; gaat gij sterven? Waar
is de balsem? Ha, in de weitasch, onder de worsten.
... Uilenspiegel, hoort gij mij niet? Laas, ik heb geen warm
water om uwe wonden te wasschen, en er is geen middel om er
te krijgen. Maar ik haal water uit de Samber. Spreek toch, mijn
vriend. Gij zijt toch zoo erg niet gekwetst? Hier, een weinig koud
water, niet waar? Ha, hij wordt wakker. Ik ben het, uw vriend; ze
zijn allemaal dood. Linnen! linnen om zijne wonden te verbinden! Er
is er geen. Ha! mijn hemd!
Lamme kleedde zich uit en vervolgde:
--Aan stukken, het hemd! Het bloed is gestelpt. Mijn vriend zal niet
sterven.... 't Is koeltjes, zoo bloot in de vinnige lucht. Ik ga mij
weer aankleeden. Hij zal niet sterven. Ik ben het, Uilenspiegel, ik, uw
vriend Lamme. Hij glimlacht. Ik ga de moordenaars aftasten. Zij hebben
guldens in hunnen buik. Ja,
|