s doen. En zijn hoedeken
lag tusschen zijne knieen.
Als de drie predikanten voorbijkwamen, stak hij hun zijn hoedeken
toe. Maar zij legden er niemendal in.
Uilenspiegel stond recht en zeide op erbarmelijken toon;
--Goede heeren, weigert geen oortje aan een armen werkman, die
laatst in eene steengroef gevallen is en zich de ribben brak. Ze
zijn hardvochtig in deze streek en ze hebben mij niets gegeven,
om mijn ellende te lenigen. Laas! geeft mij een oortje en ik zal
voor u bidden. En God zal uwe bermhertigheid hier op de aarde met
vreugde beloonen.
--Mijn zoon, sprak een der predikanten, een sterke vent, voor ons geene
vreugde op aarde, zoolang de Paus en de Inquisitie zullen heerschen.
Uilenspiegel zuchtte als hij, en sprak:
--Laas! wat zegt gij, mijne heeren? Spreekt stiller, als het u
belieft. Maar geeft mij een oortje.
--Mijn zoon, antwoordde een kleine predikant met een strijdlustige
tronie, wij, arme martelaren, hebben maar juist oortjes genoeg om
onderwege onze nooddruft te koopen.
Uilenspiegel viel op de knieen.
--Zegent mij dan ten minste, sprak hij.
De drie predikanten strekten de hand uit over Uilenspiegels hoofd,
maar zonder godsvertrouwen.
Doch daar hij merkte dat zij mager waren, en toch dikke buiken hadden,
richtte hij zich op en gebaarde te vallen. En met het voorhoofd tegen
den buik van den grooten predikant botsend, hoorde hij daarin het
vroolijk gerinkel van geldstukken.
Toen sprong hij recht en, zijn kruismes trekkend, riep hij:
--Goede vaders, het is koel, ik ben dun gekleed, en gij hebt te
veel. Geeft mij van uwe wol, dat ik er mij een mantel van make. Ik
ben Geus! Leve de Geus!
De groote predikant antwoordde:
--Geus, gij draagt uwen kam te hoog; wij zullen hem kappen.
--Kappen! sprak Uilenspiegel; ik zeg u, dat Stalen Wind u, voor den
prins, zal omverblazen. Geus ben ik, leve de Geus!
De drie onthutste predikanten spraken:
--Hoe weet hij dat? Wij zijn verraden. Ter dood! Leve de misse!
En van onder hunne hooze trokken zij goed aangezette kruismessen uit.
Maar zonder hen af te wachten, week Uilenspiegel achteruit, langs
het struikgewas, waarin Lamme verscholen zat.
Als hij oordeelde, dat de predikanten binnen het bereik van het schot
waren, riep hij:
--Raven, zwarte raven, Looden Wind blaast! Ik zing uwen dood.
En hij kraste.
Een busschot kwam uit het struikgewas, smeet den grootsten predikant
met zijn gezicht ter aarde. Een tweede schot velde
|