n, de
sakers, de kleine stukken bereden veldgeschut, geladen op voorwagens,
met twee peerden bespannen, en die in alles geleken op de kanonnen,
die men de Pistolen des keizers heette; daarna kwamen Vlaamsche
ruiters en landsknechten, die de achterhoede moesten dekken.
Uilenspiegel zocht iets te drinken, dat hem verwarmen kon. De
boogschutter Riesencraft, een Hoogduitscher, een mager, reusachtig
en wreedaardig man, die nevens hem op zijn peerd zat te ronken,
rook geweldig naar brandewijn. Uilenspiegel zocht naar de flesch
op het kruis van zijn peerd, en vond ze aan zijnen schouderband
geknoopt. Hij sneed het koordeken door, nam de flesch en dronk lustig
van het verkwikkende nat. De gezellen boogschutters zeiden tot hem:
--Geef ons ook een slok.
En hij gaf hun de flesch. Als de brandewijn op was, bond hij 't
koordeken weer aan de flesch en wilde ze terugbrengen op de borst van
den soldenier. Toen hij den arm oplichtte om de bottel er onder te
steken, werd Riesencraft wakker. Naarde bottel grijpend, wilde hij
zijn gewone koe melken. Daar hij er echter geene melk meer in vond,
ontstak hij in hevige woede.
--Dief, sprak hij, wat hebt gij gedaan met mijn brandewijn?
Uilenspiegel antwoordde:
--Uitgedronken. Onder doornatte ruiters is de brandewijn van een,
de brandewijn van allen. Gierig zijn is leelijk.
--Morgen daag ik u uit tot een tweegevecht, antwoordde Riesencraft,
en ik beloof u fatsoenlijk aan stukken te kappen.
--Wij zullen alles afkappen, sprak Uilenspiegel, hoofden, armen en
beenen. Maar zijt gij verstopt, dat uwe tronie zoo zuur ziet?
--Dat ben ik, sprak Riesencraft.
--Dan moet gij purgeeren, in stee van te vechten.
Zij kwamen overeen zich 's anderen daags met elkander te meten. Elk
mocht gekleed en uitgerust zijn lijk hij verkoos, en zij zouden naar
elkander kerven en kappen met een korten stootdegen.
Uilenspiegel vroeg, om voor zich zelven, den degen te mogen vervangen
door eenen stok, hetgeen hem toegestaan werd.
Intusschen waren al de soldaten over den stroom getogen en reeds
stelden zij zich in goede orde, op de bevelen hunner kapiteins en
kolonels. Nu verlieten ook de tien rotten schutters hunne vochtige
stelling.
En de Zwijger sprak:
--Wij marcheeren op Luik,
Uilenspiegel was er blijde om en riep met al de Vlamingen:
--Lang leve Oranje! Naar Luik! naar Luik!
Maar de vreemdelingen, en voornamelijk de Hoogduitschers zeiden, dat
zij te nat waren om te marcheeren. Te ver
|