de
minste belooning. Nu, heden behaagt het mij, het ruige vel van dien
twistzieken hond eens averechts te borstelen.
Riesencraft antwoordde:
--Die dronkelap heeft schoone dingen hooren vertellen over het
misbruik der tweegevechten; heden behaagt het mij hem het hoofd in
tweeen te klieven, om aan elkeen te toonen, dat er maar hooi in zijne
hersenpan steekt.
De getuigen deden hen afstijgen. Uilenspiegel liet van zijn hoofd
den saladestruik vallen, dien de ezel gretig binnensloeg; doch het
grauwtje werd in die bezigheid gestoord door eenen schop van een der
getuigen, om hem buiten de omheining van het strijdperk te drijven. Het
geharnaste peerd ontving mede zijn deel en de beide dieren gingen
eendrachtiglijk grazen in 't ronde.
De getuigen van Uilenspiegel, die eenen bezem droegen, en de getuigen
van Riesencraft, die eenen stootdegen voerden, gaven fluitend het
teeken van 't gevecht.
En Riesencraft en Uilenspiegel vochten als razenden: Riesencraft sloeg
met zijn stootdegen, Uilenspiegel weerde de slagen af met zijn bezem;
Riesencraft zwoer bij alle duivelen, Uilenspiegel ontweek de slagen,
liep schuins, draaide rechts, keerde links door de heide, stak de tong
uit en zette allerlei vieze gezichten naar Riesencraft, die, ziedend
van woede, buiten adem geraakte en blindelings als een dronkeman in
de lucht kapte. Als Uilenspiegel hem vlak achter zich voelde, keerde
hij zich plotseling om en gaf hem, met zijnen bezem, een forschen
slag onder den neus. Riesencraft viel neder met uitgestrekte armen
en beenen, lijk een kikvorsch op zijn uiterste.
Uilenspiegel wierp zich op hem, streek zonder genade den bezem rechts
en averechts over zijn aangezicht en sprak:
--Roep om genade, of ik doe u den bezem slikken!
En hij wreef en herwreef, tot groot genoegen van de omstanders,
en zeide altijd:
--Roep om genade, of ik doe u hem slikken!
Maar Riesencraft kon niet meer roepen, want hij was dood van woede
en gramschap.
--God hebbe uwe ziel, arme razende! zeide Uilenspiegel.
En treurig gestemd, toog hij henen.
XIV.
Het was het einde van Wijnmaand. Geld ontbrak aan den prins; zijne
soldaten hadden honger. Zij morden; de prins marcheerde naar Frankrijk
en bood den hertog 't gevecht aan, maar deze weigerde het.
Uit Quesnoy-le-Comte vertrokken om naar het land van Kamerijk te gaan,
ontmoette hij tien compagnieen Duitschers, acht vendels Spanjaards
en drie kornetten ruiterij, aangevoerd door don Ruffele He
|