doode te rooven, werd hij in den hals getroffen door
een anderen kogel en viel hij insgelijks dood ten gronde.
De naakten meenden, dat een engel des hemels, een goed schutter,
hun ter hulp kwam, en vielen op de knieen. Toen kwam Uilenspiegel van
zijnen boom en werd erkend door mannen uit den troep, die, als hij,
in het leger des prinsen gediend hadden. Zij zeiden tot hem:
--Uilenspiegel, in dezen jammerlijken staat werden wij uit Frankrijk
naar Maastricht gezonden, waar de hertog is, om daar behandeld te
worden als gevangen muitmakers; daar wij geen rantsoen kunnen betalen,
zijn wij van te voren veroordeeld om gefolterd en onthalsd te worden
of, als truwanten en diepers, op de galeien des konings te roeien.
Uilenspiegel gaf zijn opperste kleed aan den oudste der bende en sprak:
Komt, ik zal U naar Mezieres leiden, maar eerst moeten wij dezen
soldaten hunne kleeren uittrekken en hunne peerden meenemen.
De wambuizen, hoozen, leerzen en hoeden der soldeniers werden verdeeld
onder de zwaksten en de zieksten, en Uilenspiegel sprak:
--Wij gaan in het bosch: daar is het zoo koud niet, de lucht is er
zoeter. Komt, broeders, komt mede.
Doch een der mannen viel ten gronde en zuchtte:
--Ik sterf van kou en van honger, en voor God zal ik getuigen, dat
de paus de antichrist is.
En hij stierf. De anderen wilden hem meenemen, om hem als kerstenmensch
te begraven.
Terwijl zij op de groote baan gingen, zagen zij eenen boer met eene
huifkar. Als hij de naakte menschen zag, kreeg hij medelijden en deed
hij hen in zijne kar komen, waar zij hooi vonden om op te liggen en
ledige zakken om hun schamelheid te bedekken. Zij dankten God, dat
zij warm lagen. Uilenspiegel reed naast de kar op een van de peerden
der soldaten, terwijl hij de andere bij den toom leidde.
Te Mezieres stapten zij uit de kar; daar gaf men hun goede soep, bier,
brood en kaas, en vleesch aan de ouderlingen en aan de vrouwlieden. En
zij werden geherbergd, gekleed en opnieuw gewapend ten koste van de
gemeente. En tot zegening kusten allen Uilenspiegel, die hen goedhertig
liet begaan.
Deze verkocht de peerden der twee ruiters voor acht en veertig gulden,
waarvan hij er dertig aan de verloste gevangenen gaf.
Eenzaam voortgaande, sprak hij in zich zelven:
--Ik ga langs puinhoopen, dood en bloed, zonder iets te vinden. De
duivelen hebben zeker gelogen. Waar is Lamme? Waar is Nele? Waar zijn
de Zeven?
En de assche van Klaas klopte op zijne borst.
|