nricis,
zoon des hertogen, die te midden van het gevecht in het Spaansch riep:
--Slaat dood! Slaat dood! Geen kwartier! Leve de Paus!
Don Henricis met zijne mannen, tegenover de compagnie busschutters,
waarbij Uilenspiegel tiendenier was, wierp zich op hen.
Uilenspiegel zeide tot den bentserjant:
--De tong van dien beul ga ik in tweeen snijden!
--Snij maar op, zei de serjant.
En met een goed gerichten kogel, verplette Uilenspiegel tong en kaken
van don Ruffele Henricis, zoon van den hertog.
Uilenspiegel schoot ook den zoon van den markies Delmares van zijn
peerd.
De acht vendels en de drie kornetten werden verslagen.
Na die zegepraal zocht Uilenspiegel naar Lamme, in het kamp en in
't ronde, maar hij vond hem niet.
--Laas! sprak hij, hij is weg, mijn vriend Lamme, mijn dikke vriend. In
het vuur van den strijd zal hij het gewicht van zijn buik vergeten
en de Spaansche vluchtelingen achternagezet hebben. Buiten adem, zal
hij op den weg gevallen zijn als een zak. En zij zullen hem opgeraapt
hebben, om er losgeld van te trekken; losgeld voor kerstenspek. Vriend
Lamme, waar zijt gij toch, waar zijt gij, mijn arme, vette vriend?
Uilenspiegel zocht hem overal, en, hem niet vindend, was hij treurig
gestemd.
XV.
In de Slachtmaand, de maand der sneeuwstormen, ontbood de Zwijger
Uilenspiegel voor zich. De prins beet op de koord van zijn malienhemd.
--Luister goed, sprak hij.
Uilenspiegel antwoordde:
--Mijne ooren zijn gevangenispoorten; men komt er gemakkelijk binnen,
maar uitgeraken is een andere zaak.
De Zwijger sprak:
--Ga door Namen, Henegouw, Vlaanderen, Zuid-Brabant, Antwerpen,
Noord-Brabant, Gelderland, Overijsel, Noord-Holland overal verkondigen,
dat, zoo het geluk onze heilige en kerstene zaak te lande verlaat,
de strijd tegen onrecht en geweld ter zee voortgezet wordt. God
bestiere genadig deze zaak, in voor- als in tegenspoed. Te Amsterdam
gekomen, zult gij Pauwel Buys, mijn getrouwe, rekenschap geven van
uwe zending. Hier zijn drie passen, door Alva zelven onderteekend en
gevonden op verslagenen te Quesnoy-le-Comte. Mijn schrijver heeft ze
behoorlijk ingevuld. Wellicht vindt gij onderwege een goeden gezel,
in wien gij vertrouwen moogt stellen. Goeden zijn zij, die op 't
gezang van den leeuwerik antwoorden met 't krijgshaftig gekraai van
den haan. Hier zijn vijftig gulden. Wees moedig en trouw.
--De assche klopt op mijn hert, antwoordde Uilenspiegel. En hij
toog henen.
|