gen uiteen en
ontsnapten, behalve de heer Bausart d'Armentieres, die gevat werd. De
heer Bausart moest het voor de anderen wreedelijk bekoopen.
En 't was een lafhertige verrader uit het regiment van den heer van
Likes, die hen allen had aangeklaagd.
Met een hert, dat klopte van angst, ging Uilenspiegel te Brussel naar
de Peerdenmarkt, den ijselijken folterdood bijwonen.
En de arme Armentieres, op het rad gelegd, kreeg zeven en dertig
slagen met een ijzeren staaf op de beenen, de armen, de handen en
voeten, die achter elkander aan stukken werden geslagen, want de
beulen vermaakten zich met hem wreed te doen lijden.
En op de borst kreeg hij den zeven en dertigsten klop, van denwelken
hij stierf.
IV.
Op een zoelen en helderen dag van de Zomermaand werd te Brussel, op
de Groote Markt, voor het Broodhuis, een schavot opgericht, dat met
zwart laken behangen was en nevens hetwelk twee hooge palen stonden,
met ijzeren pinnen. Op het schavot waren twee zwarte kussens en een
kleine tafel, met een zilveren kruisbeeld.
En op dat schavot werden, met het zweerd, de edele heeren van Egmond
en van Hoorne onthalsd.
En de koning erfde.
En de gezant van koning Frans I, over Egmond sprekend, zeide:
--Ik heb daar het hoofd zien vallen van hem, die Frankrijk tweemaal
deed beven.
En de hoofden der graven werden op de ijzeren pinnen gestoken.
En Uilenspiegel sprak tot Lamme:
--De lijken en het bloed zijn met zwart laken bedekt. Gezegend zij,
die in de zwarte dagen, welke op handen zijn, het hert hoog en het
zweerd recht zullen houden.
V.
In dien tijd bracht de Zwijger een leger bijeen, en deed hij de
Nederlanden langs drie kanten tegelijk aanvallen.
En Uilenspiegel zeide in eene vergadering van Wilde Geuzen van
Marenhout:
--Op advies van die der inquisitie heeft koning Philippus een iegelijk
inwoner der Nederlanden plichtig verklaard aan majesteitsschennis,
zoowel om de ketterije aangehangen, als om haar niet bestreden te
hebben. En uit hoofde dier afschuwelijke misdaden veroordeelt hij
allen, zonder onderscheid van kunne of ouderdom, met uitzondering
van hen, die met name genoemd zijn, tot de straffen voor dergelijke
gruweldaden bepaald; en dit zonder de minste hoop op genade. En de
koning erft. De dood maait in de rijke streek tusschen de Noordzee,
het graafschap Emden, de rivier Amisia, de landen van Westfalen,
van Kleef, van Gulik en van Luik, de bisdommen Keulen en Trier,
het land van
|