betalen,
lijk een pillendraaier?
--Goddelooze reiziger, hij zal u straffen voor uwe lastertaal,
antwoordde de pelgrim, terwijl hij woedend zijnen bochel schudde.
--Laas! zuchtte Uilenspiegel.
En hij liet zich nedervallen aan den voet van een boom.
De pelgrim staarde hem aan en zeide:
--De heilige Remaclus treft goed als hij slaat!
Uilenspiegel kromde zijnen rug en zuchtte, terwijl hij er aan voelde:
--Genade, doorluchtige heilige, 't Is de kastijding. Tusschen
mijne schouderen voel ik een geweldige pijn. Laas! ai! Vergiffenis,
mijnheer Sint-Remaclus, Ga voort, pelgrim, en laat mij hier, als een
vadermoorder, in alleenigheid weenen met mijn berouwhebbend herte.
Maar de pelgrim was reeds op de vlucht: hij liep tot op de Markt van
Bouillon, waar al de bultenaars vergaderd waren.
Huiverend van schrik, zeide hij met afgebroken woorden:
--Pelgrim ontmoet ... recht als een keers ... den heilige gelasterd
... bult op den rug....
Als de andere bultenaars dit hoorden, stieten zij blijde kreten en
spraken zij:
--Sint-Remaclus, als gij bulten kunt maken, kunt gij er afnemen
ook. Neem onze bulten weg, mijnheer Sint-Remaclus.
Intusschen was Uilenspiegel opgestaan en voortgegaan. Aan de deur
eener taveerne van de eenzame voorstad, zag hij aan eenen stok twee
verkensblazen hangen, een teeken, dat het daar pensenkermis was.
Uilenspiegel nam eene der twee blazen en raapte de ruggegraat eener
schol op; stak zich, om wat bloed in de verkensblaas te laten loopen,
blies haar op, bond ze toe, na hetwelk hij ze vastmaakte op den rug
met de graat daarboven. Aldus toegetakeld, schuddebollend en waggelend
als een oude bultenaar, ging hij naar de Markt.
De pelgrim, die hem had zien vallen, werd hem dadelijk gewaar en riep:
--Daar is de lasteraar!
En hij wees met den vinger naar hem.
En allen liepen naar hem om den rampzalige te zien.
Uilenspiegel schudde treurig het hoofd.
--Ha! sprak hij, ik verdien genade noch medelijden; doodt mij als
een razenden hond.
En de bultenaars riepen verheugd:
--Een te meer in onze broederschap!
Uilenspiegel mompelde onhoorbaar tusschen de tanden:
--Ik zal het U wel betaald zetten, booze lieden!
Doch hij scheen alles geduldig te verdragen en sprak:
--Ik eet of ik drink niet meer, totdat de hoogweerdige heilige Remaclus
mij geneest zooals hij mij trof.
Bij het nieuws van 't mirakel, kwam de deken uit de kerk. 't Was
een groote, dikke, plechtstatige kerel. M
|