lden tamboerijnen den heelen weg langs.
En de Spaansche soldaten, die hen begeleidden met brandende toortsen,
brachten hun overal brandwonden toe. En als zij zich verroerden,
ter oorzake van de pijne, riepen de soldaten:--Hoe, Lutheranen,
doet het u dan zeer, zoo vroegtijdig te worden verbrand?
En hij, die hen verraden had, hiet Diederik Slosse. Hij had hen naar
het nog katholieke Enkhuizen gelokt, om ze den beulsknechten van den
hertog over te leveren.
En zij stierven als helden.
En de koning erfde.
III.
--Hebt gij hem zien voorbijgaan? vroeg Uilenspiegel, in houtkapper
gekleed, tot Lamme, die op dezelfde wijze uitgedost was. Hebt gij
den leelijken hertog gezien, met zijn plat voorhoofd als dat van een
arend, en zijn langen baard, die gelijkt op een eind galgekoord? God
verworge er hem mede! Hebt gij die spinnekop met haar lange harige
pooten gezien, die Satan over onze landen braakte? Kom, Lamme, kom;
laat ons steenen smijten in haar net.
--Laas! sprak Lamme, om levend verbrand te worden!
--Kom naar Groenendaal, mijn beste vriend, kom naar Groenendaal; daar
is een schoon klooster, waar de Hertogelijke Spin den God van vrede
bidt, dat Hij heur werk zou laten volvoeren, dat Hij haar als eene raaf
in rot vleesch late wroeten. Wij zijn in de vasten, maar de hertog
wil zich niet onthouden van bloed. Kom, Lamme, er zijn vijfhonderd
gewapende mannen rond het huis van Ohain; driehonderd man te voet
zijn bij kleine groepen vertrokken en dringen in het Zonienbosch.
Straks, als Alva aan 't bidden is, grijpen wij hem vast, wij steken
hem in een ijzeren kooi en zenden 't ondier aan den prins.
Doch rillend van angst, antwoordde Lamme:
--Groot gevaar, mijn zoon, groot gevaar! Ik zou u helpen in die
onderneming, als mijne beenen zoo zwak niet waren, en mijn buik niet
zoo opgezwollen van het zuur bier, dat zij drinken in Brussel.
Dit gesprek werd gehouden in een hol, gegraven in een dicht bewassen
plaats van het bosch. Door de bladeren turend, zag Uilenspiegel
eensklaps de gele en roode kleederen van de soldeniers des hertogen,
wier wapenen flikkerden in de zonne en die te voet door het bosch
kwamen.
--Wij zijn verraden, sprak Uilenspiegel.
Als de soldaten uit het gezicht waren, liep hij ijlings naar Ohain. De
soldaten lieten hem ongemerkt door, ter oorzake van zijne kleeding
van houtkapper en den last hout, dien hij op den rug droeg. Daar
wachtten de ruiters; hij verspreidde het nieuws; allen gin
|