FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   194   195   196   197   198   199   200   201   202   203   204   205   206   207   208   209   210   211   212   213   214   215   216   217   218  
219   220   221   222   223   224   225   226   227   228   229   230   231   232   233   234   235   236   237   238   239   240   241   242   243   >>   >|  
mond. Uilenspiegel herkende hem, lijk hij ook Hoogstraten herkende aan zijn heesche stem. Hoorne aan zijn harde stem; graaf Lodewijk van Nassau aan zijn mannelijke, krijgshaftige taal, en den Zwijger aan de langzame wijze waarop hij zijne woorden uitsprak, alsof hij elk hunner vooraf wilde wegen. Graaf van Egmond vroeg waarom men hen een tweede reize bijeenriep, terwijl zij te Hellegat hadden kunnen beslissen wat er te doen stond. Hoorne antwoordde: --De uren loopen snel voorbij, de koning is vertoornd; wij mogen niet talmen. Toen sprak de Zwijger: --De landen verkeeren in gevaar; wij moeten ze verdedigen tegen de aanvallen van de uitheemsche soldaten. Egmond antwoordde driftig, dat hij het zonderling vond, dat de koning een leger meende te moeten zenden, daar alles in vrede was door de zorgen der heeren en voornamelijk door de zijne. Maar de Zwijger sprak: --Philippus heeft in de Nederlanden veertien benden, die zijne bevelen moeten uitvoeren, waarvan al de soldaten dengene verkleefd zijn, die hen aanvoerde te Gravelingen en te Saint-Quentin. --Ik begrijp niet, sprak Egmond. De prins hervatte: --Ik wil er niets bijvoegen, maar aan u en de andere vergaderde heeren zal lezing gegeven worden van zekere brieven, met die van den armen gevangene Montigny te beginnen. In zijne brieven, schreef messire van Montigny: "De koning is uitermate vergramd over hetgeen in de Nederlanden gebeurd is, en op tijd en stond zal hij de daders der woelingen straffen". Daarop zei Egmond, dat het koud was en dat men diende een houtvuur aan te steken. Zoo werd gedaan, terwijl de beide heeren spraken over de brieven. Het vuur trok niet, om reden van den al te grooten takkebos in de schouw, en de kamer was vol rook. Hoestend las toen de graaf van Hoogstraten de onderschepte brieven, door den Spaanschen gezant te Parijs, don Frances d'Alava, aan de landvoogdes geschreven. --De gezant, sprak hij, schrijft dat al het kwaad, dat den Nederlanden overkomt, te wijten is aan de heeren van Oranje, van Egmond en van Hoorne. Gij moet, schreef hij, u van de vriendelijkste zijde aan hen toonen en hun zeggen dat de koning erkentelijk is voor hunne trouw. Wat betreft Montigny en Bergen: Zij blijven waar zij behooren te zijn. --Ha! dacht Uilenspiegel, ik zit nog liever in een rookende schouw in Vlaanderenland, dan in een goed verlucht gevang in Spanje; want daar verrijzen schavotten tusschen de vochtige muren. De gezan
PREV.   NEXT  
|<   194   195   196   197   198   199   200   201   202   203   204   205   206   207   208   209   210   211   212   213   214   215   216   217   218  
219   220   221   222   223   224   225   226   227   228   229   230   231   232   233   234   235   236   237   238   239   240   241   242   243   >>   >|  



Top keywords:

Egmond

 

koning

 

brieven

 

heeren

 

moeten

 
Nederlanden
 

Zwijger

 

Montigny

 

Hoorne

 
schouw

schreef

 

Hoogstraten

 
terwijl
 

herkende

 

soldaten

 

gezant

 

Uilenspiegel

 

antwoordde

 

vergramd

 
messire

Hoestend

 

uitermate

 

takkebos

 

steken

 

houtvuur

 

diende

 

woelingen

 
straffen
 

Daarop

 

onderschepte


gedaan

 

daders

 

hetgeen

 

gebeurd

 
spraken
 

grooten

 

wijten

 

liever

 
rookende
 
blijven

behooren

 

Vlaanderenland

 

tusschen

 

schavotten

 

vochtige

 

verrijzen

 

verlucht

 
gevang
 

Spanje

 

Bergen