eweent mijn buik het gebrek aan smakelijke
spijzen. Brave soldaten en gij, schoone meidekens, bij u zie ik vette
hesp, gebraden ganzen, worsten, wijn, bier en taartjes, in grooten
getale. Hebt gij niets over voor den armen pelgrim?
--Ja, ja, riepen de Vlaamsche soldaten, zijne tronie bevalt ons.
En allen wierpen stukken eten naar hem. Op zijn tak gezeten, hield
Uilenspiegel niet op met bidden en spreken.
--De honger, sprak hij, maakt den mensch wederspannig tegen het gebed,
doch een stuk hesp neemt die kwade stemming dadelijk weg.
--Pas op uw hoofd! riep een serjant, terwijl hij een half volle flesch
naar hem wierp.
Uilenspiegel greep de flesch en, met kleine slokjes drinkend,
sprak hij:
--Zoo razende honger schadelijk is voor 't lichaam des menschen, is
er nog iets, dat even nadeelig is: te weten de angst van den armen
pelgrim, die van goedhertige soldaten een klein stukje hesp en een
heele bottel bier kreeg. Want gewoonlijk is de pelgrim sober van aard,
en zoo hij dronk met te weinig eten in de maag, ware hij dadelijk zat.
Terwijl hij sprak, ving hij eene ganzebil.
--In de lucht weidevisch vangen, sprak hij, is iets wondersbaars. Maar
de vangst is verdwenen in mijn keelgat. Wat is er gretiger dan droog
zand? Een onvruchtbare vrouw en een hongerige maag.
Plotseling voelde hij de punt eener hellebaard in zijne bil steken. En
eenen vendrig hoorde hij zeggen:
--Versmaden de pelgrims nu hamelbout?
Uilenspiegel zag op de punt van de hellebaard een groot stuk hamelbout
steken.
Hij nam het en sprak:
Bout voor bout, liever heb ik er zoo een tusschen mijn tanden dan
zoo'n ijzeren tegen mijn maag.
--Uit medelijden trek ik dit stuk hamelbout van uw wapen. Van het
mergbeen zal ik eene pijp maken om uwen lof te bezingen, goedhertige
hellebaardier.
... Nochtans, ging hij voort, terwijl hij het been afknaagde, wat
is een bout, hij moge nog zoo lekker en sappig wezen, zoo den armen
pelgrim geen vriendelijk taartje komt toelachen?
Terwijl hij dus sprak, sloeg hij de hand voor het gezicht, want twee
taartjes, die uit de vrouwengroep kwamen, vlogen het een op zijn
oog, het andere op zijne kaak. De meidekens schaterden van lachen en
Uilenspiegel sprak:
--Wel bedankt, lieve meidekens, die mij roomkusjes zendt!
Maar de taartjes waren ten gronde gevallen.
Plotseling roffelden de trommels, bliezen de pijpen en zetten de
soldaten zich weder op marsch.
Messire van Beauvoir beval Uilenspiegel van de
|