heur aandeel in 't hemelrijk en heurer ziele zaligheid, dat zij en
heure Mevrouw niets anders gedaan hadden dan het afval van 't eetmaal
gegeven aan twee armzalige pelgrims, die op magere ezelen gezeten,
voor het keukenvenster waren komen staan,--en meer niet.
En dien dag vloeiden er zoovele tranen, dat de grond teenemale nat
was. Dit ziende, schonk messire van Meghem geloof aan heure woorden.
Lamme dorst niet meer teruggaan naar het huis van den edelen heere,
want telkens dat de keukenmeid zijn neus zag, begon zij zelve te
zuchten en te jammeren: Ha! mijne vrouw!
En hij was mistroostig, om den wille van het eten; doch Uilenspiegel
bracht hem altoos eenige lekkere kliekjes mede, want hij drong in
het huis langs de Sinte-Katelijnestraat, en hield er zich op den
zolder verscholen.
's Anderen daags, na de vespers, beleed de grave van Meghem aan de
schoone vrouwe, dat hij besloten had voor den dageraad met zijne
soldaten 's-Hertogenbosch binnen te dringen. Dan viel hij in slaap.
De gravinne liep naar den zolder om Uilenspiegel te vertellen hetgeen
zij wist.
XVIII.
Verkleed als pelgrim, zonder geld, zonder mond behoeften, trok
Uilenspiegel dadelijk naar 's Hertogenbosch, om de poorters te
waarschuwen.
Hij was van zins een peerd te nemen bij Jeroen Praet, broeder van
Simon, voor wien hij brieven van den prins had, om van daar spoorslags,
langs de binnenwegen naar 's Bosch te rijden.
Op den steenweg, hoorde hij eene bende huurlingen achter zich
aanstappen. Hij verschrikte hevig, om reden van de brieven.
Vast besloten allen tegenspoed het hoofd te bieden, bleef hij staan om
Onze-Vaders te mompelen: toen zij hem ingehaald hadden, ging hij mede
met hen, en alzoo vernam hij, dat zij naar 's Hertogenbosch trokken.
Een Waalsch vendel opende den marsch. Aan het hoofd reden kapitein
Lamotte en zijne wacht van zes hellebaardiers; vervolgens, naar
rangorde, de vendrig met eene kleinere wacht, de provoost, zijne
hellebaardiers en zijne twee vangmannen, het hoofd van de wacht,
de trosbewaarder, de beul en zijne knecht; dan volgden pijpen en
tamboerijnen met een oorverdoovend lawijd.
Vervolgens kwam een Vlaamsch vendel van tweehonderd soldaten, met
zijn kapitein, zijn vendrig, en verdeeld in twee afdeelingen van
honderd man, elk aangevoerd door de bent-serjanten, en onderverdeeld
in rotten, geleid door tiendeniers of rotmeesters. De provoost en zijne
stokknechten waren mede voorafgegaan door pijpers en tamb
|