--Haast u, sprak de baas, want het uur van rampspoed is voor uwen
vader geslagen.
Uilenspiegel vroeg wat hij zeggen wilde.
De baas antwoordde, dat hij het ongelukkiglijk maar al te gauw
zou weten.
En Uilenspiegel liep voort.
Toen hij Damme binnen kwam, liepen de honden die op de zullen der
deuren zaten, hem keffend en blaffend achterna. Op dat gerucht kwamen
de vrouwen buiten en allen vroegen hem te gelijk:
--Van waar komt gij? Hebt gij nieuws van uwen ongelukkigen vader? Waar
is uwe arme moeder? Zit zij ook in het Steen? Laas! als zij hem maar
niet levend verbranden!
Uilenspiegel liep nog harder.
Hij kwam Nele tegen, die hem zegde:
--Thijl, ga niet naar huis: die van de stad hebben er een bewaker
gesteld van wege den keizer.
Uilenspiegel bleef staan.
--Nele, sprak hij, is 't waar dat zij Klaas, mijn vader in 't gevang
hebben gestoken?
--Ja, sprak Nele, en Soetkin weent aan de poort van het Steen.
Het hert van den verloren zoon bonsde van smerte en hij zei tot Nele:
--Ik wil ze zien.
--Neen, dat moet gij niet doen, sprak Nele, maar wel volbrengen hetgeen
Klaas gezegd heeft, vooraleer hij gepakt werd: Red de karolussen,
zij steken achter den brandmuur van den schoorsteen. Die moet gij
eerst redden, want zij zijn 't erfdeel van Soetkin, van de arme vrouwe.
Uilenspiegel luisterde niet, maar liep tot aan de poort van het
Steen. Daar vond hij Soetkin zitten; hij kuste heur snikkend en zij
weenden beiden. Door hun jammeren was het volk in menigte naar 't
gevang toegeloopen. Maar de serjanten kwamen, en verjoegen de arme
Soetkin en Uilenspiegel.
Moeder en zoon gingen toen naar het huis van Nele, naast hunne
woonstee, voor dewelke zij een der landsknechten zagen, die men uit
Brugge ontboden had, uit vreeze voor de onlusten, die tijdens de
uitspraak en gedurende de lijfstraf konden uitbreken. Want Klaas werd
geerne gezien door de burgers van Damme.
De soldenier zat voor de deur, en zoog de laatste droppelen uit eene
bottel brandewijn. Toen zij ledig was, smeet hij ze waar ze vliegen
wilde. Vervolgens trok hij zijn jachtmes en stak hij kasseien uit.
Snikkend kwam Soetkin bij Katelijne binnen.
En schuddebollend sprak Katelijne: "Het vuur! Maakt open, mijne ziel
wil er uit!"
LXX.
De burgstorm had geluid om de rechters ter vierschare te roepen;
omtrent vier uren zaten zij rond den boom der justitie.
Klaas werd voor hen geleid en hij zag onder het verhemelte den Baljuw
van
|