achter mij; hij beet mij in mijn
been. Maar terwijl ik schreeuwde van pijn, gaf ik hem met mijnen stok
eenen slag op zijne voorpooten, dat er ten minste een van gebroken
is. Hij viel en jammerde in zijne hondentaal: "Genade", die ik hem
verleende. Ondertusschen smeet zijne meesteresse kluiten aarde naar
mij, bij gebreke aan steenen, en ik weer op den loop!
Laas! is het niet wreed en onrechtveerdig voor eene vrouw, zich op
een onschuldigen jongen als ik te wreken, omdat zij niet schoon genoeg
is om aan eenen man te geraken?
En treurig stapte ik naar het kaberdoesken, dat gij mij gewezen
hadt, om met bruinbier mijnen schrik af te drinken. Maar ik was
nogmaals bedrogen, want als ik binnenkwam, zag ik man en vrouw
bezig met vechten. Ik vroeg, dat zij zouden uitscheiden om mij eenen
pot bruinbier te tappen, al was 't maar eene pinte of zeven; maar
de vrouw, een echte stokvisch, antwoordde mij woedend, dat als ik
niet dadelijk wegkwam, zij mij in kennis zou brengen met den blok,
waarmede zij op den kop van heuren man trommelde. En nu ben ik hier,
vriend, zweetend en af van vermoeidheid; hebt gij niets te eten?
--'t Doet, zei Uilenspiegel.
En Lamme slaakte eenen zucht van verlichting.
IV.
En ze reden samen voort. De ezel, met hangende ooren, trok traagzaam
de kar.
--Lamme, sprak Uilenspiegel, wij zijn gevieren: de ezel, die op goed
geluk naar distelen zoekt; gij, dikzak, die uwe wederhelft achternazit;
zij, de teedere en zoete geliefde, die iemand vindt, harer onweerdig,
't is te zeggen mij, den vierde.
Nu, kinderen, moed! de bladeren worden geel, en de hemel zal helderder
worden; weldra zal, in de najaarsnevelen, de zonne ondergaan, en de
winter zal verschijnen, als het beeld van den dood, om allen, die
onder onze voeten liggen, met een sneeuwen lijkwade te dekken. En
ik zal optrekken voor de redding van Vlaanderenland. Arme dooden:
Soetkin stierf van smerte; Klaas door den viere: eik van goedheid en
eiloof van liefde; ik, uw zoon, ik lijd grootelijks en zal u wreken,
assche, die ik zoo liefheb, die klopt op mijne borst.
Lamme sprak:
--Gij moogt ze niet beweenen, die voor de gerechtigheid stierven.
Maar Uilenspiegel bleef nadenken; eensklaps zegde hij:
--Nele, het uur van scheiden is gekomen en 't zal voor lang zijn;
wie weet, of ik uw lief gelaat ooit wederzie.
Nele bezag hem met heure oogen, die glinsterden als sterren, en sprak:
--Stap van den wagen en kom met mij in het bosch, alwaar
|