FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   161   162   163   164   165   166   167   168   169   170   171   172   173   174   175   176   177   178   179   180   181   182   183   184   185  
186   187   188   189   190   191   192   193   194   195   196   197   198   199   200   201   202   203   204   205   206   207   208   209   210   >>   >|  
achter mij; hij beet mij in mijn been. Maar terwijl ik schreeuwde van pijn, gaf ik hem met mijnen stok eenen slag op zijne voorpooten, dat er ten minste een van gebroken is. Hij viel en jammerde in zijne hondentaal: "Genade", die ik hem verleende. Ondertusschen smeet zijne meesteresse kluiten aarde naar mij, bij gebreke aan steenen, en ik weer op den loop! Laas! is het niet wreed en onrechtveerdig voor eene vrouw, zich op een onschuldigen jongen als ik te wreken, omdat zij niet schoon genoeg is om aan eenen man te geraken? En treurig stapte ik naar het kaberdoesken, dat gij mij gewezen hadt, om met bruinbier mijnen schrik af te drinken. Maar ik was nogmaals bedrogen, want als ik binnenkwam, zag ik man en vrouw bezig met vechten. Ik vroeg, dat zij zouden uitscheiden om mij eenen pot bruinbier te tappen, al was 't maar eene pinte of zeven; maar de vrouw, een echte stokvisch, antwoordde mij woedend, dat als ik niet dadelijk wegkwam, zij mij in kennis zou brengen met den blok, waarmede zij op den kop van heuren man trommelde. En nu ben ik hier, vriend, zweetend en af van vermoeidheid; hebt gij niets te eten? --'t Doet, zei Uilenspiegel. En Lamme slaakte eenen zucht van verlichting. IV. En ze reden samen voort. De ezel, met hangende ooren, trok traagzaam de kar. --Lamme, sprak Uilenspiegel, wij zijn gevieren: de ezel, die op goed geluk naar distelen zoekt; gij, dikzak, die uwe wederhelft achternazit; zij, de teedere en zoete geliefde, die iemand vindt, harer onweerdig, 't is te zeggen mij, den vierde. Nu, kinderen, moed! de bladeren worden geel, en de hemel zal helderder worden; weldra zal, in de najaarsnevelen, de zonne ondergaan, en de winter zal verschijnen, als het beeld van den dood, om allen, die onder onze voeten liggen, met een sneeuwen lijkwade te dekken. En ik zal optrekken voor de redding van Vlaanderenland. Arme dooden: Soetkin stierf van smerte; Klaas door den viere: eik van goedheid en eiloof van liefde; ik, uw zoon, ik lijd grootelijks en zal u wreken, assche, die ik zoo liefheb, die klopt op mijne borst. Lamme sprak: --Gij moogt ze niet beweenen, die voor de gerechtigheid stierven. Maar Uilenspiegel bleef nadenken; eensklaps zegde hij: --Nele, het uur van scheiden is gekomen en 't zal voor lang zijn; wie weet, of ik uw lief gelaat ooit wederzie. Nele bezag hem met heure oogen, die glinsterden als sterren, en sprak: --Stap van den wagen en kom met mij in het bosch, alwaar
PREV.   NEXT  
|<   161   162   163   164   165   166   167   168   169   170   171   172   173   174   175   176   177   178   179   180   181   182   183   184   185  
186   187   188   189   190   191   192   193   194   195   196   197   198   199   200   201   202   203   204   205   206   207   208   209   210   >>   >|  



Top keywords:

Uilenspiegel

 

bruinbier

 

wreken

 

worden

 

mijnen

 

sterren

 
helderder
 
najaarsnevelen
 

weldra

 

kinderen


bladeren

 

winter

 

glinsterden

 

verschijnen

 

ondergaan

 

zeggen

 

dikzak

 

distelen

 

alwaar

 
gevieren

wederhelft

 

achternazit

 

onweerdig

 

voeten

 

iemand

 

geliefde

 

teedere

 

vierde

 
liggen
 

scheiden


assche

 

grootelijks

 

gekomen

 

eensklaps

 

gerechtigheid

 
stierven
 

nadenken

 

liefheb

 

dooden

 

Soetkin


stierf

 
Vlaanderenland
 

redding

 

sneeuwen

 

lijkwade

 

dekken

 
optrekken
 

smerte

 

gelaat

 
goedheid