, naakt door de straten, en schaamteloos hun mager lichaam
aan de menschen toonen. Er was er maar een, zult ge zeggen;--ja,
't kan zijn--maar een is honderd, en honderd zijn een. En werd hij
verbrand, vraagt ge? hij werd levend verbrand op het aanzoek van
Calvinisten en Lutheranen. Die wolven verslinden elkander, zeg ik u!
"Ja, wat ziet men in Vlaanderen, in Gelderland, in Friesland, in
Holland, in Zeeland? Wederdoopers, vrijheidsapostelen, die leeren dat
alle dienstbaarheid strijdig is met het woord Gods. Zij liegen, die
stinkende ketteren; wij moeten ons onderwerpen aan onze Heilige Moeder,
de Roomsche Kerke. En daar, in die verdoemde stad Antwerpen, waar
al het kettergespuis van de wereld bijeenkomt, dorsten zij preeken,
dat wij onze hostien met hondenvet bakken! Een ander durft zeggen:
't is die geus, die op dien waterpot zit, op den hoek van de straat:
"Er is geen God, geen eeuwig leven, geene verrijzenis des vleesches,
geen eeuwige verdoemenis". "Men mag, zegt die andere ginder,
men mag doopen zouder zout, zonder vet, zonder speeksel, zonder
duivelbezwering en zonder keerse". "Er is geen vagevier", zegt een
ander. Geen vagevier, goede lieden! Zaliger voor u goede lieden,
ware het van te zondigen met uwe moeder, uwe zuster, uwe dochter,
dan een oogenblik te twijfelen aan 't bestaan van het vagevier!
"Ja, en zij lachten met den inquisiteur, den heiligen man, ja. Ze
zijn hieromtrent, te Bellem, geweest met vier duizend Calvinisten,
gewapende mannen, met trommels en vaandels. Ja. En van hier riekt gij
den stank hunner keuken. Zij hebben Sinte-Katelijnekerk genomen om
ze te onteeren, te ontwijden, te ontheiligen met hunne vermaledijde
predikatien.
"Is die verdraagzaamheid niet goddeloos en niet schandalig? Bij
de duizenden duivelen uit de helle, waarom steekt gij ook de
handen niet uit naar de wapenen, weekhertige katholieken? Als dat
calvinistengebroed, hebt gij ook harnassen, lansen, hellebaarden,
zweerden, kruismessen, alsmede de falkonetten, bussen, slangen en
serpenten van de gemeente.
"Zij zijn vreedzaam, zult gij zeggen; zij willen, in volle rust en
vrede, Gods woord aanhooren. 't Is eender. Trekt de stad uit! verjaagt
mij, doodt mij, smijt mij al die Calvinisten uit den Tempel! Zijt
gij nog niet weg! Foei, gij zijt precies lijk verschrikte hennen,
die op eenen mesthoop staan te beven! Ik zie het oogenblik aankomen,
op hetwelk die verdoemde Calvinisten op den buik uwer vrouwen en
dochteren zullen tromme
|