. Bij mij ligt het vet drie duim dik op
den buik, terwijl gij het op den kraag van uw wambuis moet zoeken.
De weerd was buiten zich zelven van woede. Hakkelaar van nature,
wilde hij rap spreken; doch hoe meer hij zich haastte, hoe meer hij
moest niezen als een hond, die uit 't water komt. Middelerwijl wipte
Uilenspiegel bollekens brood naar zijn aangezicht. En Lamme, meer en
meer opgewonden, vervolgde:
--Ja, ik bezit genoeg voor uw drie magere hennen, uw vier schurftige
kiekens en dien grooten dwazerik van een pauw, die met zijn morsigen
steert het neerhof ginds ronddwijlt. En als uwe huid niet verrimpeld
was als die van een ouden haan, als uw beenderen niet vaneen vielen in
uwe borstkas, dan had ik nog genoeg om u ook op te eten, u, en uwen
snotterigen knecht, en uw halfblinde meid, en uwen kok, die gelukkig
mag zijn als hij 't schurft niet heeft, daar zijne armen te kort zijn
om zich ordentelijk te krabben.
--Bezie mij, vervolgde hij, bezie mij dien vogel eens, die, voor een
halven gulden, ons wambuis en ons hemde wil uitdoen! Daarom moet men
schaamtevrij zijn; heel zijne plunje is geen drie duiten weerd.
Maar de baas blies door zijnen neus van woede.
En Uilenspiegel wipte maar altoos bollekens brood naar zijn aangezicht.
Lamme, dapper als een leeuw, vervolgde:
--Hoeveel, magere tronie, hoeveel meent gij wel wat een ezel weerd
is, een ezel met een fijnen mond, met lange ooren, een breede borst,
met spieren als ijzer zoo sterk? Achttien gulden voor 't minst, is
't niet, armoedige baas? Hoeveel verroeste nagelen hebt gij wel,
om zulk schoon beest te betalen?
De baas blies nog meer door zijnen neus, doch dorst zich niet roeren.
Lamme sprak:
--Hoeveel meent gij, dat een schoone esschen kar geldt, die heel in
't blauw is geverfd en tegen zon en regen bespannen met eene huif
van Kortrijksch lijnwaad? Vier en twintig gulden voor 't minst,
niet waar? Vier en twintig gulden en achttien gulden, hoeveel maakt
dat? Antwoord, armzalige rekenmeester. En, daar het marktdag is en er
boeren in uwe ellendige afspanning zijn, ga ik ze dadelijk verkoopen.
Hetgene geschiedde, want allen kende Lamme. En inderdaad, voor ezel
en kar kreeg hij vier en veertig gulden en tien oortjes. Toen deed
hij het goud rinkelen onder den neus van den weerd, en sprak hij:
--Hewel, baas is hier geld genoeg om nog iets te peuzelen?
--Ja, sprak de baas.
En stille zegde hij:
--Als gij ooit uw vel verkoopt, geef ik er een oortje
|