Uilenspiegel, die het feit vernomen had. Er is dus iemand, die hun
last geeft het werk van heiligschenners te doen! Als een dief mijne
hut binnendringt, zal ik doen als de magistraat van den-Haag, en
zal ik, mijn hoedeken afnemend, vragen: Lieve schelm, beminnelijke
dieper, eerbiedweerdige roover, waar is uwe lastgeving? Hij zal
wijzen naar zijn hert, dat dorst naar mijne have. En ik zal hem al
mijne sleutels ter hand stellen! Zoekt, zoekt wien de plundering
baat. Mistrouwt den Rooden Hond; de misdaad is begaan, de beteugeling
zal volgen. Mistrouwt den Rooden Hond! Het groote steenen kruisbeeld
is aan stukken geslagen. Mistrouwt den Rooden Hond!
Toen Uilenspiegel vernam dat de Groote Raad van Mechelen, door den
mond van zijnen voorzitter Viglius, geboden had den beeldenstorm
geenerlei verzet te bieden, sprak hij:
--Laas! de oogst is rijp voor de Spaansche maaiers. De hertog! de
hertog nadert! Vlamingen, de zee, de zee der wrake wast. Arme
vrouwen en meidekens, vlucht den put. Arme mannen, vlucht de galg,
het vuur en het zweerd! Philippus wil het bloedig werk van keizer
Karel voltooien. De vader zaaide dood en ballingschap; de zoon heeft
gezworen, dat hij liever over een kerkhof dan over een kettervolk
heerscht. Vlucht, daar zijn de beul en de grafmakers.
Het volk luisterde naar Uilenspiegel, en honderden gezinnen verlieten
de steden, en de wegen waren vervuld met karren vol huisraad van
allen die in ballingschap gingen.
En Uilenspiegel ging overal, gevolgd door Lamme, die jammerend zocht
naar zijne vrouw.
En te Damme weende Nele bij de uitzinnige Katelijne.
XVI.
Toen Uilenspiegel, in de Wijnmaand, te Gent was, kwam hij Egmond
tegen, die gegastreerd had in het edel gezelschap van den abt
van Sint-Baafs. Neurend, dede hij droomerig zijn peerd op stap
gaan. Eensklaps keek hij op, en zag hij eenen man, die met een
brandende lanteerne naast hem ging.
--Wat wilt ge? vroeg Egmond.
--Uw welzijn, antwoordde Uilenspiegel, zooveel welzijn, als een
brandende lanteerne kan geven.
--Ga heen en laat mij, sprak de graaf.
--Ik zal niet gaan, antwoordde Uilenspiegel.
--Moet gij dan van de zweep hebben?
--Ik wil er wel tienmaal van hebben, als ik in uw hoofd zulk eene
lanteerne kan steken, dat gij klaar ziet tot in 't Escuriaal.
--Ik heb zaken met uwe lanteerne noch met 't Escuriaal, antwoordde
de graaf.
--Wel, antwoordde Uilenspiegel, ik kan mij niet weerhouden u een
goeden raad te geven.
Hij
|