gezegd om ons lijf van
de ketterije te zuiveren, maar 't is ook voor onze beurze, dat die
rabarber zal dienen. Wij, die niets innemen tegen onze goesting, wij
zullen ons verzetten, muitmaken en de hand aan de wapenen slaan. Dat
weet de koning. Als hij ziet, dat wij zijne rabarber niet willen, zal
hij afkomen met lavementpijpen: dat zijn groote en kleine kanonnen,
falkonetten, slangen met wijden mond. Een koninklijk lavement,
kortom. En in het derwijze gepurgeerde Vlaanderenland zal geen begoede
burger meer overblijven. Gelukkige landen, die zulk een koninklijken
geneesheer hebben!
Maar de poorters lachten.
Uilenspiegel sprak: Lacht maar; doch vlucht of wapent u op den dag,
als er in Onze-Lieve-Vrouwekerk beelden worden gebroken.
XV.
Op 15 der Oogstmaand, den grooten dag van Maria en van de wijding
van kruiden en wortelen, wanneer de hennen, volgepropt met graan,
doof blijven voor 't geroep van den haan, werd aan eene der poorten
van Antwerpen, een groot steenen kruisbeeld aan stukken geslagen
door een Italiaan, in dienst van Granvelle. 's Zondags nadien ging
de ommegang van Onze-Lieve Vrouwekerk uit, voorafgegaan door groene,
gele en roode narren.
Maar het Mariabeeld werd onderwege gehoond door rapaille, dat riep:
"Maaiken, de uitdraagster, dit is uw laatste feestdag, want men zal
haast met u mosselen zieden"; het beeld werd ijlings in 't koor van
de kerk teruggebracht.
Uilenspiegel en Lamme gingen Onze-Lieve-Vrouwekerk binnen. Havelooze,
in lompen gehulde jongelieden en ook eenige volwassenen, elkeen
onbekend, stonden voor het koor tot malkander zekere teekenen
en gebaren te maken. Zij maakten veel gerucht met voeten en
tongen. Niemand had ze ooit in Antwerpen gezien, of zag ze later
ooit weer. Een hunner, met een bruin gezicht als een verbrande ajuin,
vroeg of Maaiken--dat was Maria--bang was, daar ze zoo ijlings terug
in de kerk kwam.
--'t Is toch niet voor u dat ze bang is, leelijke moor, antwoordde
Uilenspiegel.
De jonge schoelje, tot wien hij sprak, kwam op hem af om hem te slaan,
maar Uilenspiegel nam hem bij den kraag en sprak:
--Als gij durft slaan, doe ik u uwe tong uitspuwen.
Zich vervolgens tot eenige Antwerpsche vrienden wendend, die daar
waren, zeide hij:
--Signoorkens en pagadders (naar de havelooze kerels wijzend),
betrouwt ze niet, 't zijn valsche Vlamingen, lafaards en verraders,
die betaald zijn om ons in kwaad, in ellende en in rampspoed te lokken.
Vervolgens tot h
|