FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   175   176   177   178   179   180   181   182   183   184   185   186   187   188   189   190   191   192   193   194   195   196   197   198   199  
200   201   202   203   204   205   206   207   208   209   210   211   212   213   214   215   216   217   218   219   220   221   222   223   224   >>   >|  
erken en kloosters! "En daar, in hun gastmaal, bij dien truwant van Kuilenburg, met dien anderen drinkebroer Brederode, hebben zij uit houten napjes gedronken, uit minachting voor den heere van Berlaymont en mevrouwe de landvoogdes. Ja, en zij hebben geroepen: "Leve de geus!" Ha! ware ik in de plaats van den goeden God geweest, ik hadde hun drinken, bier of wijn, veranderd in vuil, walgelijk schotelwater, ja, in vuile, stinkende loog, waarin zij hunne vuile hemden en drekkige lakens hadden kunnen wasschen. "Ja, tiert, ezels die gij zijt, brult: "Leve de geus!" Ja, tiert maar op, doch ik ben profeet. En al de verwenschingen, rampen, koortsen, pesten, branden, verwoestingen, kankers, Engelsche zweetkoortsen en zwarte pesten zullen over de Nederlanden vallen. Ja, en aldus zal God gewroken worden over uw vuil getier van "Leve de geus!" En er blijft geen steen uwer huizen over of geen splinter van uw verdoemde beenen, die zoo haastig naar die vervloekte Calvinisterij en predikanterij liepen. Het zij zoo! Amen! --Laat ons gaan, sprak Uilenspiegel tot Lamme. --Dadelijk, sprak Lamme. En hij zocht onder de jonge en schoone kwezelkens, die naar het sermoen geluisterd hadden; maar zijne vrouw vond hij niet. XII. Uilenspiegel en Lamme kwamen aan het Minnewater, hetwelk de groote doctoren en wijsneuzige wijsgeeren halsstarrig doen afstammen van Minrewater of Minderbroederswater. Zij bleven op den oever staan en zij zagen vrouwen, meidekens en knapen, arm in arm, met bloemen getooid, die malkander teeederlijk in de oogen bezagen en dicht tegen elkander gedrongen gingen. Als Uilenspiegel hen zag, dacht hij aan Nele. En bij die weemoedige herinnering, sprak hij treurig tot Lamme: --Lamme, laat ons iets drinken. Maar Lamme hoorde niet wat Uilenspiegel zegde; droefgeestig bezag hij de verliefde paartjes. --Weleer gingen wij ook aldus, arm in arm, mijne vrouw en ik, tot groote afgunst van hen, die in alleenigheid, zonder geliefde levend, nijdig ons nakeken. --Kom, sprak Uilenspiegel, de Zeven vinden wij misschien op den bodem eener pinte. --Dat is drinkebroerspraat, antwoordde Lamme; de Zeven, dat weet gij wel, zijn reuzen, die onder 't groot gewelf van Sint-Salvatorskerk niet kunnen recht staan. Uilenspiegel dacht treurig aan Nele. Ook dacht hij, dat hij misschien in eene of andere afspanning een goed maal, een goed onderkomen en een lieftallige bazinne zou vinden; hij sprak nogmaals: --Laat o
PREV.   NEXT  
|<   175   176   177   178   179   180   181   182   183   184   185   186   187   188   189   190   191   192   193   194   195   196   197   198   199  
200   201   202   203   204   205   206   207   208   209   210   211   212   213   214   215   216   217   218   219   220   221   222   223   224   >>   >|  



Top keywords:

Uilenspiegel

 

pesten

 

treurig

 

vinden

 

kunnen

 

hadden

 
misschien
 
groote
 

gingen

 

drinken


hebben

 

afspanning

 

teeederlijk

 

bezagen

 

malkander

 

getooid

 

elkander

 

kloosters

 

gedrongen

 
andere

Minrewater

 

Minderbroederswater

 

bleven

 

nogmaals

 

afstammen

 

halsstarrig

 

knapen

 

onderkomen

 
meidekens
 

vrouwen


bazinne

 

lieftallige

 

bloemen

 

gewelf

 

nakeken

 
nijdig
 

zonder

 

geliefde

 

levend

 

reuzen


drinkebroerspraat

 
antwoordde
 

alleenigheid

 

afgunst

 

hoorde

 

herinnering

 
Salvatorskerk
 

wijsgeeren

 

Weleer

 
paartjes