eze woorden: "Steenen kruisbeeld,
Borgerhoutsche poort, ommegang, Antwerpen, Lieve-Vrouwekerk", een
onderdrukt gelach en guldens, die op tafel geteld werden.... Vlucht,
daar komt ze; vlucht, mijn welbeminde. Denk soms aan mij; vlucht....
Uilenspiegel liep zooals zij zeide tot in den Ouden Haan, en daar
vond hij Lamme weemoedig zitten met eene worst in de hand en zijn
zevende pint Peeterman voor zich op de tafel.
En, in weerwil van zijn dikken buik, deed hij hem loopen als hij.
IX.
Terwijl hij aldus, gevolgd door Lamme, het op een drafje zette, vond
hij in de Eikstraat een kwaadwillig paskwil tegen Brederode. Hij ging
het hem onmiddellijk overhandigen.
--Ik ben, Heere, sprak hij, die goede Vlaming en die spion van den
koning, dien gij zoo goed bij de ooren trokt en zulken goeden wijn te
drinken gaaft. Ik breng u een lieftallig schriftje, in hetwelk men u
onder anderen beschuldigt, den titel van grave van Holland te nemen,
die den koning behoort. Het is versch geprent door Jan Lastermans,
wonende op de Schavuitenkaai, omtrent de Eerrooversgang.
Glimlachend antwoordde Brederode:
--Ik laat u twee uren lang geeselen, als ge mij den echten naam van
den schrijver niet zegt.
--Heer, antwoordde Uilenspiegel, gij moogt mij twee jaar lang doen
geeselen als gij wilt, maar wat mijn mond niet weet, zult gij mijnen
rug niet doen zeggen.
En hij ging henen met een gulden voor zijne moeite.
X.
Sedert de Zomermaand, de maand van rozen, was men in Vlaanderen aan
't preeken.
En de apostelen der eerste kerstene Kerk preekten overal, op alle
plaatsen, in 't groen en in de hovingen, op de heuvelen waar men
bij overstrooming de beesten in veiligheid bracht, op de rivieren,
in booten.
Te land verschansten zij zich als in een kamp, door middel van
karren. Op de rivieren en in de reeden hielden schuiten vol gewapende
mannen de wacht rondom hen.
En rond de verschansingen stonden boogschutters en pijkeniers, om
hen te behoeden voor eene verrassing des vijands.
En aldus weerklonk allerwegen het woord der vrijheid op den bodem
der vaderen.
XI.
Uilenspiegel en Lamme waren te Brugge, en ze lieten hunne kar in een
beluik, om Sint-Salvatorskerk binnen te gaan; zij waren liever naar
de taveerne gegaan, doch hunne tassche liet geen blijd gerinkel van
geld meer hooren.
Pater Cornelis Adriaensen, minderbroeder, een vuile, woedende,
blaffende en schaamtelooze prediker, speelde dien dag zijne perten
|