Hij geloofde, de koppige, dat zijn wil op de gansche wereld
drukken moest als de wil van God; hij wilde, dat onze landen die
de gehoorzaamheid ontwend waren, bogen onder het oude juk, zonder
eenige hervorming te erlangen. Hij wilde, dat Zijne Heilige Moeder:
de Katholieke, Apostolische en Roomsche kerk een, geheel en algemeen,
ongewijzigd en onveranderd zou zijn, alleen omdat hij het wilde,
en alzoo handelde hij als een onredelijke vrouw. En 's nachts woelde
hij in zijn bed als op een leger van doornen, werd hij onophoudelijk
gefolterd door zijne gedachten.
--Ja, Heilige Philippus, Heere God, al moest ik van de Nederlanden
een kerkhof maken, tot U zullen zij komen, mijn beschermer, tot U,
Heiligen des hemelrijks.
En hij beproefde te doen wat hij zeide, zich aldus Roomscher toonend
dan de Paus en katholieker dan de kerkvergaderingen.
En Uilenspiegel en Lamme, en het volk van Vlaanderen en van de
Nederlanden, zagen, met angstvolle herten, van verre, in de sombere
halle van 't Escuriaal, die gekroonde spinnekop, met heure lange,
ruige pooten, heure geopende grijpers, het net spannen, dat hen vangen
moest om het beste van hun bloed te zuigen.
Hoewel, onder de regeering van keizer Karel, de pauselijke inquisitie
honderd duizend Christenen gedood had: hoewel de goederen dier
martelaren in de kisten van keizer en koning gevloeid waren als
regen in eene goot, oordeelde Philippus dat dit niet voldoende was,
en hij legde den lande de nieuwe bisdommen op en wilde er de Spaansche
inquisitie invoeren.
En overal lazen de stadsherauten, bij geschal van bazuinen, en geroffel
van trommen, de plakkaten af waarbij kond werd gegeven, dat al de
ketteren, met den viere zouden sterven als zij hunne dolingen niet
afzwoeren, en met de koorde als zij die wel zouden afgaan. Vrouwen
en meidekens zouden levend begraven worden, en de beul zou op heure
lichamen dansen.
En als een vuur zette de wederstand zich door heel het land voort.
VI.
Den vijfden van de grasmaand, voor Paschen, gingen de heeren Lodewijk
van Nassau, Kuilenburg en Brederode, met driehonderd edellieden het
hof van Brussel binnen, bij Mevrouwe de landvoogdes, hertoginne van
Parma. In rangen van vieren beklommen zij de groote trap van 't paleis.
Binnengeleid in de zaal waar Mevrouwe zich bevond, boden zij heur
een klaagschrift aan, bij hetwelk zij heure tusschenkomst vroegen om
den koning te bewegen, de plakkaten op 't stuk der religie, alsmede
de Spaans
|