FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   169   170   171   172   173   174   175   176   177   178   179   180   181   182   183   184   185   186   187   188   189   190   191   192   193  
194   195   196   197   198   199   200   201   202   203   204   205   206   207   208   209   210   211   212   213   214   215   216   217   218   >>   >|  
sje, schoon geld van den grave van Egmond, als ik hem zijn opperste kleed bracht, op hetwelk ik den narrenstok geborduurd heb. Ja, heer, een narrenstok, tegen den Rooden Hond. --Kardinaal Granvelle? vroeg Uilenspiegel. --Ja, sprak zij, tegen den Rooden Hond. Men zegt, dat hij den koning hunne praktijken overbrieft; zij willen hem van kant maken. Zij hebben gelijk, niet waar, heer? Uilenspiegel antwoordde niet. --Hebt gij ze niet gezien in de straten, gekleed met hun wambuis en hun grijs opperste kleed, gelijk het gemeen draagt, met hunne lange, hangende mouwen, met kalbasfleschjes en nopjes om den hals? Op al de opperste kleederen staat de narrenstok geborduurd. Ik heb er wel zeven en twintig gemaakt en mijne dochter voor 't minst vijftien. Als de Roode Hond die narrenstokken ziet, is hij grammoedig. Vervolgens zeide zij stille tot Uilenspiegel: --Ik weet, dat de heeren besloten hebben den narrenstok te vervangen door eene korenschoof, tot teeken van eendracht. Ja, ja, zij gaan strijden tegen den koning en tegen de inquisitie. Zij hebben gelijk, niet waar, heer? Uilenspiegel antwoordde niet. --De vreemde heer is droefgeestig, zei de oude; hij houdt den bek toe. Uilenspiegel zeide geen woord en ging buiten. Hij trok een taveerne binnen om het drinken niet te verleeren. De taveerne was vol drinkers, die zich onvoorzichtig uitlieten over den koning, de gehate plakkaten, de inquisitie en den Rooden Hond, dien men het land moest uitjagen. Daar zag hij de oude, in lompen gehuld, die gebaarde te slapen naast een kapperken brandewijn. Aldus bleef ze langen tijd zitten; eindelijk trok zij een schaaltje uit den zak; hij zag heur bedelen in de groepen, en vooral vragen aan degenen, die zich 't onvoorzichtigst hadden uitgelaten. En een iegenlijk gaf heur gereedelijk een gulden, een denier of een oortje. In de hoop van het meisje te weten wat de oude Sapermillemente hem verborg, ging Uilenspiegel opnieuw voorbij de woning; het meideken riep nu niet meer, doch lachte hem, knipoogend, liefelijk toe. Doch de oude kwam plotseling achter hem binnen. Grammoedig heur te zien, liep Uilenspiegel als een hert de straat op, al roepend "'t brandt! 't brandt!" totdat hij kwam voor het huis van Jacob Pietersen, den bakker. De ondergaande zonne weerkaatste gloeiend rood in de vensteren van zijnen winkel, en een dikke rook van brandende takkebossen steeg op uit den schoorsteen. Uilenspiegel liep voort, al roepend: "'
PREV.   NEXT  
|<   169   170   171   172   173   174   175   176   177   178   179   180   181   182   183   184   185   186   187   188   189   190   191   192   193  
194   195   196   197   198   199   200   201   202   203   204   205   206   207   208   209   210   211   212   213   214   215   216   217   218   >>   >|  



Top keywords:

Uilenspiegel

 

narrenstok

 

hebben

 

gelijk

 

koning

 

Rooden

 
opperste
 
taveerne
 

binnen

 

roepend


inquisitie

 

geborduurd

 

brandt

 

antwoordde

 

groepen

 

winkel

 

bedelen

 

vooral

 

uitjagen

 
iegenlijk

uitgelaten

 

hadden

 

degenen

 

onvoorzichtigst

 

vragen

 

brandewijn

 

kapperken

 

gebaarde

 
slapen
 

schoorsteen


takkebossen

 

zitten

 

eindelijk

 

gehuld

 

lompen

 
brandende
 

langen

 

schaaltje

 

vensteren

 

knipoogend


liefelijk

 
ondergaande
 

lachte

 

plotseling

 

achter

 

straat

 
totdat
 

Pietersen

 

Grammoedig

 
bakker