che inquisitie op te heffen, verklarende, dat er in onze
misnoegde landen anders niets uit kon voortvloeien dan muiterij,
puinhoopen en algemeene ellende.
En dat verzoekschrift werd Het Eedverbond geheeten.
Berlaymont, die later zoo valsch en wreed was voor den grond zijner
vaderen, stond naast Hare Hoogheid en sprak, om te spotten met de
armoede dier edele eedgenooten:
--Mevrouwe vrees niets, het zijn maar geuzen!
Daarmede wilde hij zeggen, dat die edelen en smalle jonkers ondergegaan
waren in dienst des konings of door in weelde te wedijveren met de
Spaansche edellieden.
Om de woorden van Berlaymont met verachting te bejegenen, verklaarden
zij er eere in te stellen "geuzen" geheeten en genaamd te worden,
voor den dienst des konings en het welzijn dezer landen.
Zij besloten een gouden penning te dragen, met de beeltenis des
konings op de eene zijde, en op de andere twee ineengelegde handen,
saamgesnoerd door de riemen van eenen bedelzak, en deze woorden: "Den
koning getrouw tot den bedelzak". En op hunne hoeden en mutsen droegen
zij ook gouden juweelen in den vorm van nappen en van bedelaarsmutsen.
Intusschentijd liep Lamme met zijn dikken buik door de stad, op zoek
naar zijne vrouw, maar hij vond ze niet.
VII.
Op een morgen zei Uilenspiegel tot Lamme:
--Kom mede: wij gaan een grooten, edelen, machtigen, geduchten heere
groeten.
--Zal hij mij zeggen waar mijne vrouw is? vroeg Lamme?
--Als hij het weet, antwoordde Uilenspiegel.
En zij gingen bij Brederode, den machtigen drinker.
Hij was in het binnenhof van zijn paleis.
--Wat wilt gij? vroeg hij tot Uilenspiegel.
--U spreken heer! antwoordde Uilenspiegel.
--Spreek, zegde Brederode.
--Gij zijt, sprak Uilenspiegel, een schoon, dapper en krachtig
man. Eens hebt gij een Franschman in zijn harnas versmacht, als eene
mossel in hare schelp; doch zijt gij sterk en dapper, gij zijt mede
verstandig. Waarom dan draagt gij dien penning, waarop te lezen staat:
"Den koning getrouw tot den bedelzak"?
--Ja, heer, waarom? vroeg Lamme.
Doch Brederode antwoordde niet en keek Uilenspiegel scherp in de
oogen. Deze ging voort:
--Waarom wilt gij, edele heeren, den koning getrouw tot den bedelzak
blijven? Is 't voor het goede, dat hij u gunt, of de vriendschap,
die hij u toedraagt? Waarom, in stee van hem getrouw te zijn tot
den bedelzak, verlost gij niet liever onze landen van dien beul,
die met volle gerechtigheid zelf den bedelzak diend
|