r uit den weg. Katelijne schreeuwde nog altijd beneden. Nele
en Soetkin hielden Uilenspiegel vast, om zijn lijf, bij zijne beenen,
en spraken:--Ga niet beneden, Uilenspiegel, 't zijn duivelen.
--Ja, sprak hij, duivelsche man van Nele, ik breng u het stookijzer
tot gade. Een huwelijk van ijzer en vleesch. Laat mij, beneden!
Doch zij lieten hem niet los, want zij waren sterk, en klampten zich
vast aan de leun van de trap. Maar zij vermochten niet hem te houden,
en, naar beneden vliegend als een lawine, stormde hij de keuken
binnen. Daar zag hij Katelijne bleek en ontdaan, en hoorde haar
zeggen:--Hansken, waarom verlaat gij mij? 't Is mijne schuld niet;
Nele is stout.
Zonder te luisteren, opende Uilenspiegel de deur van het
stalleken. Hij vond er niemand; hij liep naar den kouter en van
daar op den steenweg: van verre zag hij twee dravende peerden in
den morgennevel verdwijnen. Hij wilde ze achterhalen, maar ze renden
gelijk de stormwind, die de droge bladeren opjaagt.
Vol gramschap en vertwijfeling kwam hij binnen, fluisterend:--Zij
hebben heur gehoond! En met een onheilspellend vuur in de oogen, bezag
hij Nele; deze, die huiverend voor Soetkin en Katelijne stond, sprak:
--Neen, Thijl, mijn geliefde, neen.
Dit zeggende, keek zij hem zoo droef en oprecht in de oogen, dat
Uilenspiegel zag dat zij de waarheid sprak. Toen ondervroeg hij heur:
--Van waar kwamen die kreten? Waar gingen die mannen? Waarom is
uw hemde gescheurd? Van waar komen die krabben op uwe kaken en uw
voorhoofd?
--Luister, Uilenspiegel, doe ons niet verbranden. Katelijne--God
beware heur voor de helle--heeft sedert drie-en-twintig dagen een in
't zwart gekleeden, geleersden en gespoorden duivel tot vriend. Zijn
gelaat blinkt lijk het vuur dat 's zomers, als 't warm is, schittert
op de baren der zee.
--Waarom zijt gij vertrokken, Hansken, mijn lieveling? sprak Katelijne,
Nele is stout.
Maar Nele, vervolgende, sprak:--Hij schreeuwt als een nachtuil om zijne
komst te melden. Moeder ziet hem alle Zaterdagen in de keuken. Zij
zegt, dat zijne kussen als ijs zijn en zijn lichaam als sneeuw. Hij
slaat heur als zij niet doet wat hij heet. Eens bracht hij heur enkele
guldens mee, doch hij nam heur al de andere af.
Bij dit verhaal vouwde Soetkin de handen, om voor Katelijne te
bidden. Katelijne sprak blijde:
--Mijn lijf en mijn geest, alles zij hem. Hansken, mijn liefste,
leid mij nog naar den Sabbat, 't Is Nele, die nooit komen wil! Nele
i
|